32764 |
driehoekige eg |
driehoekige [eg]:
driehoekige [eg] (L381a Putbroek)
|
De houten, later ijzeren, driehoekige eg, zoals voorgesteld door de afb. 51, 52 en 56. Voor welk werk de driehoekige eg gebruikt werd, is hier niet aangegeven. Daarvoor zie men de lemmata ''zaadeg''en ''onkruideg''. In de woordtypen van dit lemma vertegenwoordigt het lid drie ook dialectvarianten van het type drij. Voor het woord(deel) ''eg'' resp. ''eg'' zie men de toelichting bij het lemma ''eg''. [JG 1a; A 13, 16b add.; N 11, 70 + 72 add.; N J, 10 add.; div.; monogr.]
I-2
|
22655 |
drijftol |
dop:
dop (L381a Putbroek),
kernel:
kərnəl (L381a Putbroek)
|
Hoe noemt men het kinderspeelgoed dat paddestoel- of kegelvormig is en dat met een zweep wordt voortgedreven? [tol] [DC 24 (1953)]
III-3-2
|
20499 |
drinken |
drinken:
drinkə (L381a Putbroek)
|
drinken [DC 03 (1934)]
III-2-3
|
33672 |
drinkkuil in de wei |
drinkkuil:
dreŋkkūl (L381a Putbroek)
|
Een kuil in het weiland met drinkwater voor het vee. De woordtypen drinkput en put duiden op een put gemaakt van cementen ringen. [N 14, 70; A 21, 1h; monogr.]
I-8
|
19656 |
droogdoek, theedoek |
afdroogdoek:
āf˂drø̄x˂dōk (L381a Putbroek)
|
de doek waarmee het afgewassen vaatwerk wordt gedroogd; zijn er verschillende soorten [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
34228 |
droogrek |
tuitenrek:
tø̜i̯tǝrɛk (L381a Putbroek)
|
Het houten rek buitenshuis waarop men vaten, melkbussen en emmers te drogen legt. [A 15, 25; monogr.]
I-11
|
25126 |
druilerig en koud weer |
nat (weer):
nāt (L381a Putbroek)
|
nat [DC 02 (1932)]
III-4-4
|
33731 |
dubbel sierhek |
poort:
pōrt (L381a Putbroek)
|
Dubbel sierhek dat toegang geeft tot een boerenhofstee of buitenplaats. [A 25, 5f; L 19B, 6]
I-8
|
33446 |
dubbele toegangspoort van een gesloten erf |
poort:
[poort] (L381a Putbroek)
|
De uit twee helften bestaande poort, die toegang geeft tot een door het woonhuis en de bedrijfsgebouwen omgeven binnenplaats. Zie ook het lemma "schuurpoort" (3.1.2). Zie voor de fonetische documentatie van het woord (poort) het lemma "poort" (4.1.1). Zie ook afbeelding 18 bij het lemma "poort" (4.1.1). [N 5A, 77b; monogr.]
I-6
|
21965 |
duivenhok |
duivenkooi:
dǫu̯vǝkǭi̯ (L381a Putbroek),
duivenspijker:
duvǝšpīkǝr (L381a Putbroek),
spijker:
spikǝr (L381a Putbroek),
špikǝr (L381a Putbroek)
|
Soms vindt men in de nok van de zolder een afgeschotte ruimte voor de duiven, die door een gat in de gevel of in het dak in en uit kunnen vliegen. Hier staan de benamingen voor het duivenhok, ongeacht de vorm van dat hok, bijeen. De termen slag en spijker in dit lemma hebben betrekking op de duivenkooi als geheel. Zie ook het lemma "duivenslag" (3.4.8). In kaart 51 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie afbeelding 17. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 10, 9k; L 8, 9a; L 38, 31; S 37; monogr. add. uit N 5A, 58c "til" en JG 2c; A 28, 14c "spijker]
I-6
|