e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Putbroek

Overzicht

Gevonden: 494
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
koolwitje koolwitje: kuoəlwitje (Putbroek), lieveheersschaapje: leevənieəršøͅəpkə (Putbroek) koolwitje [DC 18 (1950)] III-4-2
koper poetsen poetsen: putsə (Putbroek) metaal met behulp van vloeibare of zachte poetsmiddelen vlekvrij en glanzend maken [DC 15 (1947)] III-2-1
korenbloem blauwbloem: blau̯blōm (Putbroek), -  blaubloom (Putbroek), blauwbloom (Putbroek) Centaurea Cyanus L. Een niet meer zo algemeen voorkomende plant met blauwe bloemen, een spinselachtig behaarde stengel en dunne lancetvormige bladeren, die groeit in korenvelden, op zandgronden en in bermen. De plant bloeit van juni tot augustus en varieert in hoogte van 30 tot 60 cm. [A 13, 14; L 34, 31; monogr.; add. uit JG 1b] || korenbloem [DC 13 (1945)] I-5, III-4-3
koud, mistig en somber weer grijs (weer): gries (bijvoeglijk) (Putbroek) mist en nevel [DC 27 (1955)] III-4-4
kous: algemeen hoos: Die haos is gans reg, dao zitte gein minderingen in het bein (Putbroek), Dī hoas is gans rècht, doa zēn gèjn mindɛringe in ’t bèjn (Putbroek), Het bein van die haos is te kort (Putbroek), ət beinj van di hao:s is tə ko:rt (Putbroek), ət iz ə rextə hao:s, də zittə gin mindəriŋə innst beinj (Putbroek), ’t bèjn van dī hoas is tə kŏrt (Putbroek) Die kous is helemaal recht, er zitten geen minderingen in het been. [DC 14A (1946)] || Het been van die kous is te kort. [DC 14A (1946)] III-1-3
kouter kouter: kǫu̯tǝr (Putbroek) Het lange smalle mes dat (achter de voorschaar) aan de ploegboom is bevestigd en dat bij het ploegen de voor vertikaal afsnijdt. [N 11, 31.I.c; N 11A, 85b; JG 1a + 1b; A 26, 4a; L 1 a-m; L 28, 40; Lu 4, 4a; S 19; monogr.] I-1
krekel krekel: kreͅkel (Putbroek) krekel [DC 07 (1939)] III-4-2
kreupel kreupel: kreupel (Putbroek) Kreupel - Kent men in uw dialect het volgende woord in dezelfde of een min of meer afwijkende vorm, zoals b.v. krepel naast kreupel. [DC 17 (1949)] III-1-2
kruisbes kroezel: mv: -6  kroos6l6* (Putbroek), mv: -le  kroosjelle (Putbroek) [DC 13 (1945)] I-7
kruiwagen schurskar: šørskɛr (Putbroek) Kleine eenwielige kar met twee berries, waarmee hij door een mens voortgeduwd en soms ook getrokken wordt. Vaak is er op de berries een bak gemonteerd, waarvan de zijplanken soms afgenomen kunnen worden. Er bestaan echter ook kruiwagens zonder zijplanken en met enkel een hoge voorplank, waarbij de berries via scheien met elkaar verbonden zijn. Zie voor het onderscheid de lemmata bakkruiwagen, scheienkruiwagen en platte kruiwagen. De informant van P 214 merkt hierover op: een soort kruiwagens met planken bodem. Zijstukken kunnen naar believen opgezet of afgenomen worden". De kruiwagen wordt gebruikt voor het vervoer van kleine lasten, zoals bijvoorbeeld mest. Volgens de informant uit Q 77 werd de kruiwagen gebruikt "om allerlei materiaal (behalve cement, zand enz.) te vervoeren" Volgens de informant uit L 269 gebruikt men de kruiwagen wel om zand te vervoeren. De respondent uit L 377 vermeldt als mogelijke vrachten "zakken - ook ander goed (aardappelen, wortels, steenkolen)". Zie voor meer informatie ook de lemmata kruiwagen in wld II,4, in wld II, 8 en in wld II, 9 en steenkar in wld II, 8. [N 18, 97a; N G, 51; N 11, 28; RND, 129; Gwn 8, 1b; S 19; L 29, 4; L 16, 19a; L 1a-m; L 1u, 139; L 45, 14a; L B, 193; JG 1d; A 14, 14a; monogr.] I-13