e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Putbroek

Overzicht

Gevonden: 494

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bouwland land: lanjtj (Putbroek) Voor de akkerbouw gebruikt land, het geheel van akkers. [N 6, 33a; N 27, 3a; N 5AøIIŋ, 95a, 95b en 95c; N 11, 1a; L 31, 18; L 19, 1a; L 37, 11b; L a1, 113; L 4, 38; JG 1a, 1b; A 3, 38; A 10, 4; A 20, 1b; Wi 7; S 49; RND 4, 7, 8 en 10, r.37; Vld.; monogr.] I-8
braaf braaf: braaf (Putbroek) braaf [DC 02 (1932)] III-1-4
braambes bramelen: braoməl (Putbroek, ... ), bramelten: braomelte (Putbroek, ... ) braambes [DC 13 (1945)] III-4-3
braambessen bramelen: brǭmǝlǝ (Putbroek), bramelten: bromǝltǝ (Putbroek) Als aanvulling op de vraag die in het lemma Braam is behandeld werd ook geïnformeerd naar de benamingen van de vrucht van de braamstruik. [JG 1b gedeeltelijk, 1c, 2c] I-5
brandblaar brandblaar: brantjblaor (Putbroek) Een brandblaar. [DC 14 (1946)] III-1-2
brandnetel brandnetel: brandnętǝl (Putbroek), brantjnētǝl (Putbroek), -  brantjnetel (Putbroek), brantnetəl (Putbroek) brandnetel (Urtica L.) [DC 13 (1945)] || Urtica L. Van dit zeer algemeen voorkomende onkruid bestaan er twee soorten: de grote brandnetel (Urtica dioica L.) en de kleine brandnetel (Urtica urens L.), die in praktijk eigenlijk niet van elkaar onderscheiden worden. De grote of groffe, die van 30 cm tot meer dan 2 m lang kan worden en hierbij afgebeeld is, groeit meer op stikstofrijke, vaak halfbeschaduwde vruchtbare gronden en stortplaatsen. De kleine of fijne -van 15 tot 60 cm hoog- meer op droge plaatsen, op bouwland en in moestuinen. Beide soorten hebben brandharen en grofgezaagde bladeren, die bij aanraking een brandend gevoel veroorzaken. De bloemen zien eruit als groenige trosjes, bij de grote tot enkele centimenters lang en hangend, en bloeien van juni, respectievelijk mei, tot de herfst. [A 13, 11; L 1, a-m; L 1u, 24; L 5, 15; L 15, 2; S 5; Gi 1, 14; monogr.; add. uit S 25; JG 1b] I-5, III-4-3
broekland, moeras moeras: moeras (Putbroek) moeras [DC 02 (1932)] III-4-4
broer broer: brōr (Putbroek) broer [DC 03 (1934)] III-2-2
bromtol huildop: huuldop (Putbroek) Hoe noemt (noemde) men de tol, die bij het ronddraaien een brommend geluid maakt. II. als deze van blik en bontgekleurd is? [DC 24 (1953)] III-3-2
brood brood: brōət (Putbroek) brood [DC 03 (1934)] III-2-3