e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q032a plaats=Puth

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
koffiedik grozelen: grozele (Puth) koffiedik [SGV (1914)] III-2-3
koffiepot koffiepot: koffepot (Puth) pot waarin koffie wordt gezet [N 20 (zj)] III-2-1
koken (intr.) koken: koke (Puth) koken [DC 03 (1934)] III-2-3
kolder de brats steekt hem: dǝ brats štik ɛm (Puth  [(het paard wil op de brats: weglopen op hol slaan)]  ) Kolder (< lat. cholera) is een slepende, ongeneeslijke hersenaandoening, die aanleiding geeft tot stoornissen in de beweging en de bloedsomloop. De uiterlijke verschijnselen zijn: onhandelbaarheid, niet willen werken, een sufferig uiterlijk, het hoofd laag houden en de oren laten hangen, evenals een waggelende gang. Deze vorm van aandoening wordt stille kolder genoemd. Bij verergering van de ziekte wordt het paard wild, draait in het rond en slaat op hol. Dan spreekt men van razende kolder. [A 48A, 37; N 8, 90p; monogr.] I-9
kolengruis kolengruis: koalegruus (Puth) Hoe noemt u het gruis van kolen? [N 104 (2000)] III-2-1
kolenschop kolenschup: koalesjùp (Puth) Hoe noemt u het werktuig om kolen enz. langs het keldergat in te doen (breed en aan een zijde afgerond)? (schop, troefel, kolenschup) [N 104 (2000)] III-2-1
kom bak: bak (Puth), komp: koͅmp (Puth) kom [SGV (1914)] III-2-1
komen komen: komme (Puth) komen [SGV (1914)] III-1-2
konijn konijn: knien (Puth) konijn [SGV (1914)] III-2-1
koning koning: keuning (Puth) koning [SGV (1914)] III-3-1