e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q032a plaats=Puth

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
nerf van de weide zoog: zōx (Puth) Begroeide bovenlaag van wei- of hooiland; grasmat, graslaag. Zie ook de lemma''s ''nerf van de akker'' en ''groes'', ''met gras begroeide grond'' in de aflevering over de Landerijen. Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) ''gras'' het lemma ''gras''. [N 14, 51; N 18, 12 add.; monogr.] I-3
nest nest: nèst (Puth), nèster (Puth) nest [SGV (1914)] || nesten (mv.) [SGV (1914)] III-4-1
nestei nestei: nęsęi̯ (Puth) Een nestei is het ei dat men bij het wegnemen van de eieren van de kippen in het nest laat liggen, opdat er andere bij gelegd worden. Soms gebruikt men een ei van kalk, porcelein of gips, soms een vuil ei. [S 25; monogr.] I-12
netmaag maag: māx (Puth), netmaag: nɛtmāx (Puth) De tweede maag van de koe, de langwerpige maag. [N 28, 81; A 9, 11b] I-11
neus neus: naas (Puth, ... ), nāās (Puth) neus [DC 01 (1931)], [SGV (1914)] III-1-1
neus (spotnamen) gevel: gevel (Puth), tulder: teulder (Puth) neus: spotbenamingen [snoet, snotkoker, fok, fokker, kokker, domphoren, gevel, foemp] [N 10 (1961)] III-1-1
neus van een schoen voorste, het -: veusjte (Puth) neus van een schoen [snoet, tip, veusjte, teut] [N 24 (1964)] III-1-3
neusgaten neuslokken: naaslôôker (Puth) neus: neusgaten [N 10 (1961)] III-1-1
neusriem riem: rēm (Puth) Leren riempje van het hoofdstel dat over de neus van het paard loopt. [N 13, 23] I-10
neusring ring: ręŋk (Puth) Ring in de neus van het varken die het wroeten moet beletten. [N 19, 26; JG 2c; mongr.] I-12