e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q032a plaats=Puth

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
uit de hand verkopen schoensen: sjoensche (Puth) Kleinigheden uit de hand verkopen [soelieje?] [N 21 (1963)] III-3-1
uitgaanskleren uitgaanskleren: oetgaonskleijer (Puth) De kleren die men draagt als men uit gaat. [DC 62 (1987)] III-1-3
uitgestort zaad van de hengst sprongen: šprøŋk (Puth) [N 8, 48 en 49] I-9
uitglijden uitschampen: ōētschampe (Puth) uitglijden [ötschampe, uitslibbere, uitschuive] [N 10 (1961)] III-1-2
uithoren uitvissen: oetvössje (Puth) uitvorschen [SGV (1914)] III-3-1
uitneembaar frontje frontje: fruntje (Puth) frontje, uitneembaar ~ in de hals van een jurk [vestje, plastron] [N 24 (1964)] III-1-3
uitschelden schelden: sjilje (Puth, ... ) schelden [SGV (1914)] III-3-1
uitslag vertonend brennetig: brɛnǝtex (Puth) Gezegd van een varken dat lijdt aan de vlekziekte. [N 19, 27b] I-12
uitsliepen sliepuit doen: sjliep oet doon (Puth), sliepuit hellen: sjliep oet helle (Puth), uitsliepen: ⁄em oetsjlie.pe (Puth) uitsliepen [sliep oet doon] [N 07 (1961)] III-3-2
uitspannen uitspannen: ūtšpanǝ (Puth) Het paard losmaken van de kar of het werktuig waarin of waaraan het gespannen is. Bij het uitspannen uit een kar met berries worden de draagriem, de brede buikriem en de strengen losgemaakt. Vervolgens wordt het paard naar de stal geleid. [JG 1b, 2c; N 8, 98b; monogr.] I-10