32925 |
hoop, tussen heukeling en opper |
hopper:
hø̜pǝl (Q032a Puth)
|
De middelgrote hoop, doorgaans één meter hoog, waarop het bijna droge hooi wordt gezet, voordat het tot grote hopen worden bijeengewerkt. [N 14, 108; A 16, 3; A 42, 20d]
I-3
|
34073 |
hoorn van de koe |
hoorn:
hø̜̄rǝ (Q032a Puth)
|
[N 3A, 106a; JG 1a, 1b; L 1a-m; L 27, 25; S 15; Wi 14; monogr.]
I-11
|
32926 |
hopen spreiden |
spreiden:
[spreiden] (Q032a Puth)
|
Het uiteengooien van de middelgrote soort hopen. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: hopen. ø...ŋ wijst op identieke antwoorden als in het lemma ''zwaden spreiden''.' [N 14, 109]
I-3
|
33456 |
horizontale sluitbalk van een poort |
dwarsbalk:
dwē̜ ̞š˱balǝk (Q032a Puth)
|
Een losse balk, soms een stevige stok, die horizontaal wordt aangebracht achter de beide poortvleugels door hem achter haken te leggen. Zo is de gehele poort gesloten. Deze afsluiting bevindt zich meestal ter halve hoogte. Door functionele overeenkomst kunnen sommige benamingen ook in gebruik zijn voor andere afsluitingen. [N 5A, 54a; N 4A, 48; monogr.]
I-6
|
18233 |
horloge |
uur:
oer (Q032a Puth)
|
horloge [SGV (1914)]
III-1-3
|
17847 |
hotsen |
stoten:
sjtoite (Q032a Puth)
|
hotsen [SGV (1914)]
III-1-2
|
17812 |
houden |
houden:
hauwe (Q032a Puth)
|
houden [SGV (1914)]
III-1-2
|
21459 |
houden van |
liefhebben:
leefhöbbe (Q032a Puth)
|
liefhebben [SGV (1914)]
III-3-1
|
22183 |
houtduif |
wilde duif:
wiljdōēf (Q032a Puth)
|
houtduif (41 grootste en bekendste van het stel; wit aan nek en vleugels; broedt overal in bossen en tegenwoordig ook in dorp en stad; vaak in grote troepen [N 09 (1961)]
III-4-1
|
32766 |
houten eg |
houten [eg]:
hǫu̯tǝ [eg] (Q032a Puth)
|
De oude drie- of vierhoekige eg met houten hoofd- en dwarsbalkjes, waarin houten, later ook ijzeren tanden zaten; zie afb. 51, 52, 53 en 54. Waar men een houten eg gebruikte als onkruideg en/of als zaadeg, is aangegeven in de desbetreffende lemmata. Hieronder is de vorm die de houten eg ter plaatse kon hebben, voorgesteld door de tekens ∆ en vierkant. Voor het woord(deel) ''eg'' resp. ''eg'' zie men de toelichting bij het lemma ''eg''.' [JG 1a; JG 1b add.; N 11, 70 + 71 + 72 add.; N J, 10; A 13, 16b; div.; monogr.]
I-2
|