e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Puth

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
huisweide dries: drēš (Puth), groes: grōs (Puth), weidenaard: wiənās (Puth, ... ) I-7
huiveren rijderen: riejere (Puth), schuiveren: sjøvere (Puth) huiveren [SGV (1914)] || huiveren, bijv. van koe [grille, de griezel op het lijf krijge, rijeren] [N 10 (1961)] III-1-2
huiverig schuiverig: schōēverig (Puth) huiverig [schuuverig] [N 10 (1961)] III-1-2
huivering schuiver: schōēver (Puth) huivering [gril] [N 10 (1961)] III-1-2
hul hul: hööl (Puth) hul (kap) [SGV (1914)] III-1-3
hulst hulst: huls (Puth) [DC 76 (2002)] I-7
hurken (zich) hukken: huke (Puth), zich op de hukken zetten: zich op de hūūke zètte (Puth) hurken [SGV (1914)] || hurken, op zijn ~ gaan zitten [N 10 (1961)] III-1-2
huurhuis huurhuis: huurhoes (Puth) huurhuis [SGV (1914)] III-2-1
huurpenning meepenning: meejpenning (Puth) huurpenning [SGV (1914)] III-3-1
huwelijk huwelijk: huwelik (Puth) huwelijk [SGV (1914)] III-2-2