25236 |
inslaan, van de bliksem gezegd |
inslaan:
insjlao (Q032a Puth)
|
inslaan, gezegd van de bliksem [afvellen] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
34001 |
inspannen |
inspannen:
enšpanǝ (Q032a Puth)
|
Het opgetuigde paard voor een kar met berries spannen. Men plaatst het tussen de berries, waaraan de draagriem, de brede buikriem, en de strengen worden vastgemaakt. Voor andere voer- en landbouwwerktuigen wordt het paard niet in- maar aangespannen. De term inspannen werd echter ook enkele keren in de hier behandelde betekenis opgegeven. [JG 1b; N 8, 98a; RND 74]
I-10
|
20827 |
inzouten |
zouten:
zaute (Q032a Puth, ...
Q032a Puth)
|
zouten (mv.?) [SGV (1914)]
III-2-3
|
18705 |
jacquetjak |
jacquetjak (<fr.):
sekétjek (Q032a Puth)
|
jak in jacquetvorm [seketjek] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18566 |
jacquetpak |
jacquet (<fr.):
sjeket (Q032a Puth)
|
jacquetkostuum, bestaande uit zwarte slipjas, vest en gestreepte broek [sjeket, seket] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18259 |
jak |
gestrikt vest:
gesjtrik ves (Q032a Puth),
jak:
jak (Q032a Puth),
jakje:
jekske (Q032a Puth),
kazavek:
kasjevek (Q032a Puth),
zondagse bloes:
zondegse blōēs (Q032a Puth)
|
damesblouse, strak om het lichaam, hoog gesloten met boordje en met lange strakke mouwen [jak, seket] [N 25 (1964)] || jak [SGV (1914)] || vrouwenjak, kort jasvormig getailleerd bovenkledingstuk [jak, baskien, bollero, zeelewermer, kasjevek] [N 23 (1964)] || vrouwenjak, lang ~ [kapoot, kasjevek] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18996 |
jaloers |
jaloers:
sjloes (Q032a Puth)
|
jaloersch [SGV (1914)]
III-1-4
|
19039 |
jammer |
jammer:
⁄t is jao.mer (Q032a Puth),
⁄t is jaomer (Q032a Puth),
schande:
⁄t is ein sjanj (Q032a Puth),
zonde:
⁄t is zunj (Q032a Puth)
|
jammer [zund] [N 07 (1961)]
III-1-4
|
20763 |
jan in de zak |
knoedelen:
knōēdele (Q032a Puth)
|
Koek die in een ketel met water gekookt is (broeder?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
22435 |
jarig zijn |
jarig zijn:
hee is jörig (Q032a Puth),
hè is jòrig (Q032a Puth)
|
Hij is morgen jarig. [DC 02 (1932)]
III-3-2
|