20588 |
koffiedik |
grozelen:
grozele (Q032a Puth)
|
koffiedik [SGV (1914)]
III-2-3
|
19515 |
koffiepot |
koffiepot:
koffepot (Q032a Puth)
|
pot waarin koffie wordt gezet [N 20 (zj)]
III-2-1
|
20787 |
koken (intr.) |
koken:
koke (Q032a Puth)
|
koken [DC 03 (1934)]
III-2-3
|
33888 |
kolder |
de brats steekt hem:
dǝ brats štik ɛm (Q032a Puth
[(het paard wil op de brats: weglopen op hol slaan)]
)
|
Kolder (< lat. cholera) is een slepende, ongeneeslijke hersenaandoening, die aanleiding geeft tot stoornissen in de beweging en de bloedsomloop. De uiterlijke verschijnselen zijn: onhandelbaarheid, niet willen werken, een sufferig uiterlijk, het hoofd laag houden en de oren laten hangen, evenals een waggelende gang. Deze vorm van aandoening wordt stille kolder genoemd. Bij verergering van de ziekte wordt het paard wild, draait in het rond en slaat op hol. Dan spreekt men van razende kolder. [A 48A, 37; N 8, 90p; monogr.]
I-9
|
19636 |
kolengruis |
kolengruis:
koalegruus (Q032a Puth)
|
Hoe noemt u het gruis van kolen? [N 104 (2000)]
III-2-1
|
19634 |
kolenschop |
kolenschup:
koalesjùp (Q032a Puth)
|
Hoe noemt u het werktuig om kolen enz. langs het keldergat in te doen (breed en aan een zijde afgerond)? (schop, troefel, kolenschup) [N 104 (2000)]
III-2-1
|
19615 |
kom |
bak:
bak (Q032a Puth),
komp:
koͅmp (Q032a Puth)
|
kom [SGV (1914)]
III-2-1
|
17813 |
komen |
komen:
komme (Q032a Puth)
|
komen [SGV (1914)]
III-1-2
|
20005 |
konijn |
konijn:
knien (Q032a Puth)
|
konijn [SGV (1914)]
III-2-1
|
21266 |
koning |
koning:
keuning (Q032a Puth)
|
koning [SGV (1914)]
III-3-1
|