18608 |
nachtjapon |
bedjakje:
bèdjékske (Q032a Puth)
|
nachtjapon [nachtpon, bedjak, nachtjak, jak] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18607 |
nachtkleren |
nachtskleren:
nachskleijer (Q032a Puth)
|
nachtkleding in het algemeen [t naachtdinge] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
19607 |
nachtlampje |
nachtlampje:
nachlempke (Q032a Puth)
|
lamp/ luchter; inventarisatie soorten en gebruiksmogelijkheden; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
18660 |
nachtpak |
hansop:
Van Dale: hansop, 2) wijd kledingstuk, gelijkende op de kleding der hansworsten, soort van overall, m.n. als nachtgewaad voor kinderen. vgl. WNT hanssop -hansop. 4) Bij overdracht. Naam voor een kleedingstuk (als nachtgewaad voor kinderen nog in gebruik), gelijkende op het gewaad van den hanssop, en bestaande uit lijf en broek met lange pijpen aan één stuk.
hansop (Q032a Puth)
|
nachtpak, overall-achtig ~ met een klep aan de achterkant [hansop] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18937 |
nadeel |
nadeel:
noadeil (Q032a Puth)
|
nadeel [SGV (1914)]
III-1-4
|
20138 |
nageboorte |
nageboorte:
noagebôôrte (Q032a Puth)
|
nageboorte van de mens; hoe noemde men vroeger - -? [DC 33 (1961)]
III-2-2
|
34179 |
nageboorte van de koe |
bed:
bɛt (Q032a Puth)
|
[N 3A, 57a; JG 1a, 1b; A 33, 19b; monogr.]
I-11
|
33881 |
nageboorte van het paard |
bed:
bęt (Q032a Puth),
bɛt (Q032a Puth)
|
Moederkoek die na de geboorte van het veulen afkomt. [A 33, 19a; N 8, 54 en 55]
I-9
|
17770 |
nagel |
nagel:
nagel (Q032a Puth),
nágəl (Q032a Puth)
|
nagel [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
20081 |
nagelbloem (clethra alnifolia) |
groffelsnagel:
groffelsnegel (Q032a Puth),
jonkertje:
junkerke (Q032a Puth)
|
giroffel (nagelbloem) [SGV (1914)] || nagelbloem (anjelier) [SGV (1914)]
III-2-1
|