20180 |
bevallen |
een kind krijgen:
ei kind kriege (Q032a Puth)
|
levenslicht [een kind het ~ schenken] [SGV (1914)]
III-2-2
|
19259 |
bevel |
bevel:
bevel (Q032a Puth, ...
Q032a Puth)
|
bevel [SGV (1914)]
III-1-4, III-3-1
|
33843 |
bevend schudden met de huid |
razelen:
rāzǝlǝ (Q032a Puth)
|
Rillen, beven, huiveren, vooral na zware arbeid, bij koude en uit angst. [N 8, 66 en 68]
I-9
|
33361 |
bewaarplaats van bieten en groenvoer in de stal |
voorvoerij:
vø̄rvrii̯ (Q032a Puth)
|
De plaats in de stal waar bieten en groenvoeder worden bewaard voor direct gebruik. De grote voorraad bevindt zich buiten de stal. De in de stal bewaarde hoeveelheid is voldoende voor enkele keren voederen. Sommige woordtypen benoemen niet een specifieke opslagplaats voor bieten en groenvoeder, maar duiden in het algemeen de ruimte aan waarin men dit voeder opslaat. Zie voor de fonetische documentatie van de woorden (voerhuis), (voederij), (voerij) en (voerderij) het lemma "voorstal, voedergang" (2.2.5). [N 5A, 34c]
I-6
|
17950 |
beweeglijk rondlopen |
snoeren:
sjneure (Q032a Puth)
|
lopen: beweeglijk rondlopen [ritse, kwinkeleere] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
25231 |
bewolking |
wolken:
de wōūke (Q032a Puth)
|
bewolking, zwerk, wolkendek [schoft] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25107 |
bewolkte lucht |
bewolkte lucht:
de locg is bewoakt, me zuut gein starre (Q032a Puth)
|
Hoe zegt men in uw dialect: De lucht, de hemel is bewolkt, je ziet geen sterren. [DC 30 (1958)]
III-4-4
|
19613 |
bezem |
bezem:
bɛsəm (Q032a Puth),
Zie tekening: a (links)
bessem (Q032a Puth),
borstel:
Zie tekening: c (rechts)
beusjtel (Q032a Puth)
|
bezem [SGV (1914)] || bezem (soorten) [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
21299 |
bezoek |
bezoek:
bezeuk (Q032a Puth)
|
bezoek [SGV (1914)]
III-3-1
|
17996 |
bibberen |
razelen:
razele (Q032a Puth),
rijderen:
riejere (Q032a Puth)
|
beven [rijde, ridde, riere, rijgele, rijere] [N 10a (1961)] || bibberen, bibberen [SGV (1914)]
III-1-2
|