33947 |
onderhaam |
onderhaam:
oŋǝrām (Q032a Puth)
|
Twee met elkaar verbonden kussens die het paard onder het haam draagt, als dat te groot is. [N 13, 11; monogr.]
I-10
|
21579 |
onderhandelen |
in bedrag staan:
in bedraag sjtoa(n) (Q032a Puth)
|
Inventarisatie uitdrukkingen voor: in onderhandeling zijn over een bepaalde koop [in beding zijn met iemand?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21351 |
onderhands |
onderhands:
ongerhengs (Q032a Puth)
|
onderhandsch [SGV (1914)]
III-3-1
|
18257 |
onderhemd |
hemd:
ein sjoin humme (Q032a Puth),
humme (Q032a Puth, ...
Q032a Puth)
|
hemd [SGV (1914)] || onderhemd, onderkledingstuk dat op het blote lijf gedragen wordt [im, emmek, hem, himp, kemsel, liejms, sjmies, vlok] [N 25 (1964)] || schoon [o] [een ~ hemd] [SGV (1914)]
III-1-3
|
18313 |
onderjurk |
rok met lijf:
rok mit līēf (Q032a Puth)
|
onderjurk, onderkleed met lijfje en schouderbanden [N 24 (1964)]
III-1-3
|
19395 |
onderkussen, peluw |
pulf:
pøͅlf (Q032a Puth)
|
peluw [SGV (1914)]
III-2-1
|
17619 |
onderlip |
onderlip:
ongerluup (Q032a Puth),
ongərlúp (Q032a Puth)
|
onderlip [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
18177 |
ondermuts |
ondermuts:
óngermötsch (Q032a Puth)
|
mutsje, zwarte ~ dat onder de grote witte poffermuts wordt gedragen [ondermuts] [N 26 (1964)]
III-1-3
|
18315 |
onderrok |
onderrok:
òngerrok (Q032a Puth)
|
onderrok (niet onderjurk) [sjort, onderschort, sjörket, zjuupke] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
33941 |
onderstangen |
stangen:
štaŋǝ (Q032a Puth)
|
De twee naar onder stekende ijzeren delen van een bit dat gebruikt wordt om meer druk op de bek van het paard te kunnen uitoefenen. [N 13, 48]
I-10
|