28583 |
bijenkap |
kogel:
kōgǝl (Q032a Puth)
|
Volkomen afsluitend hoofddeksel ter bescherming tegen bijensteken. Wanneer de imker de bijen op een of andere manier moet behandelen, zal hij vooral het hoofd moeten beschermen tegen steken. Hiervoor gebruikt hij voornamelijk twee soorten hoofdbedekking: de kap en de sluier. Beide reiken ze tot op de schouder. De kap is geheel van metaalgaas, terwijl de sluier van, vooral zwarte, tule is gemaakt en van een hoed afhangt. Een vizier van draadgaas of paardehaar moet zicht geven op de bijen. Op grond van de grote overeenkomst in woordtypen bij de antwoorden op de verschillende vragen naar een soort bijenkap of sluier zijn de antwoorden in één lemma Bijenkap samengevoegd. [N 63, 74a; N 63, 74b; N 63, 74c; N 63, 74d; N 63, 74e; S 3; L 1a-m; L 16, 7; JG 1b; JG 2b-5, 5; R 3, 44; R 3, 42; R 3, 43; Ge 37, 151, monogr.]
II-6
|
28407 |
bijenkorf |
bijenkorf:
bi-jǝkø̜rf (Q032a Puth),
biǝkø̜rǝf (Q032a Puth),
kaar:
kār (Q032a Puth)
|
Van roggestro of buntgras gevlochten korf voor bijen. Het houden van bijen in korven is de ouderwetse vorm, ook wel de vaste bouw genoemd. De kast heeft de korf tegenwoordig veelal vervangen. Men spreekt dan van losse bouw (De Roever, pag. 149). De korf werd meestal met dikke, brede windingen gevlochten van met de hand gedorst stro, bijeengehouden door Spaans riet of voorheen ook wel gespleten braamtakken of dennenwortels of soms wilgetakken. Er bestaat een grote verscheidenheid aan soorten korven: grote en kleine, hoge en lage, korven met één of twee vlieggaten, met en zonder spongaten die het voeren moeten vereenvoudigen. Voor al die korven geldt echter dezelfde bedrijfswijze als die met korven van het Drents model. De ronde strokorf van Drente heeft een doorsnede van ± 40 cm bij een ongeveer gelijke hoogte. Ter bescherming tegen koude en regen of ook wel ter versteviging van oude korven besmeert men de korf, hetzij van buiten hetzij van binnen, met leem of kleiaarde, vermengd met gerstekaf of koemest met as of kalk. Soms wordt de korf met bunt of smelen overdekt. [N 63, 2a; N 63, 1a; N 63, 8; L 1a-m; L 1u, 13; L 16, 7; S 3; JG 1a + 1b; Ge 37, 12; A 9, 4; N 40, 137; monogr.]
II-6
|
33088 |
bijgooier |
bijgoes:
bīguš (Q032a Puth)
|
De bijgooier is de tussenpersoon tussen de afsteker van de wagen en de tasser in de schuur. Zie de toelichtingen bij de lemma''s ''graan stapelen in de schuur'' (5.1.11) en ''afsteker'' (5.1.12). [N 15, 50; monogr.]
I-4
|
21102 |
bijten |
bijten:
bīētə (Q032a Puth)
|
bijten [DC 37 (1964)]
III-2-3
|
17652 |
bil |
bats:
bàts (Q032a Puth, ...
Q032a Puth),
dop:
dǫp (Q032a Puth)
|
Bil. Ook platte woorden! [DC 01 (1931)] || Zie afbeelding 2.38. [JG 1b, 1c; N 8, 32.3, 32.9, 32.10 en 32.11]
I-9, III-1-1
|
21641 |
biljet van duizend frank |
briefje van duizend frank:
ps. invuller heeft voor de waarde geen fonetische notering gegeven!
breefke van 1000 frang (Q032a Puth)
|
1000 franc, een biljet van ~ [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21638 |
biljet van duizend gulden |
briefje van duizend:
ps. invuller heeft voor de waarde geen fonetische notering gegeven!
breefke van 1000 (Q032a Puth)
|
1000 gulden, een biljet van ~ [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21623 |
biljet van honderd frank |
briefje van honderd frank:
ps. invuller heeft voor de waarde geen fonetische notering gegeven!
breefke van 100 frang (Q032a Puth)
|
100 franc, een biljet van ~ [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21637 |
biljet van honderd gulden |
briefje van honderd:
ps. invuller heeft voor de waarde geen fonetische notering gegeven!
breefke van 100 (Q032a Puth)
|
100 gulden, een biljet van ~ [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21612 |
biljet van tien gulden |
briefje van tien:
breefke van tîên (Q032a Puth)
|
10 gulden, een biljet van ~ [N 21 (1963)]
III-3-1
|