20674 |
roggemeelpap |
meelpap:
maelpap (Q032a Puth)
|
Pap van roggemeel (prol?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
18314 |
rok als bovenkledingstuk |
bovenrok:
baoverok (Q032a Puth),
overrok:
euverrok (Q032a Puth)
|
rok als bovenkledingstuk [aoverrok, bovenrok, booveschort] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18320 |
rok van grove stof |
zakkenstof:
zakkesjtoef (Q032a Puth)
|
rok van grove zware stof [teerteje rok, pels, tiejte sjort] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18284 |
rok: algemeen |
rok:
rok (Q032a Puth, ...
Q032a Puth)
|
rok [SGV (1914)] || vrouwenrok, kledingstuk dat van het middel af naar beneden hangt [rok, schort, schot, malbeusj] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18318 |
rokkussentje |
hoendervotje:
hoondervötje (Q032a Puth)
|
kussentje waarmee men de rok naar achteren doet uitbollen [keu, keuje, vronk] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
21647 |
rolletje munten |
kot:
kot (Q032a Puth)
|
rolletje centen of kwartjes of andere munten [knappert, lok?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
22443 |
rommelpot |
foekespot:
f uitspreken als v
foekes-pot (Q032a Puth)
|
foekepot [VC 27 (1962)]
III-3-2
|
20705 |
rond wittebrood |
ronde weg:
ro͂nje wèk (Q032a Puth)
|
Plat, rond wittebrood (plats?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
17931 |
rondslenteren, ronddolen |
flanteren:
WNT: flenteren: bijvorm van slenteren, gew.
flantere (Q032a Puth)
|
lopen: zonder doel rondlopen (over straat) [vendele, zwaddere, rakke] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
34597 |
rongblokken |
schemerblokken:
šēmǝrblø̜k (Q032a Puth)
|
Twee tot vier dwarsbalken die zowel bij de hoogkar met ladders als bij de langwagen voorkomen en waarin op de uiteinden de rongen gestoken worden. Bij de hoogkar gaat het om blokken waarop de ladders rusten. Deze ladders worden dan ondersteund door de rongen, die in de rongblokken zitten. Bij de wagen gaat het om dwarsbalken die op de langboom bevestigd zijn. Hier ondersteunen de rongen die in de rongblokken zitten de zijwanden van de wagen. [N 17, 12b + 13a + 44f + 44g; N G, 70c; JG 1b; JG 1d; JG 2b; JG 2c; monogr.]
I-13
|