e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Puth

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
sijs sijsje: sīēske (Puth) sijs (12 groenig, maar man heeft zwart petje en sikje; alleen trek- en wintervogel, dan in dichte danszwermen, meest bij elzen; zeer geliefde kooivogel [N 09 (1961)] III-4-1
sik sik: sek (Puth), siek (Puth), sik (Puth) Geitenbaard. [N 77, 87; S 32; monogr.] || sik (onder aan de kin of aan de onderlip?) [DC 01 (1931)] I-12, III-1-1
sikkel zekel: zēkǝl (Puth) Werktuig in de vorm van een halve cirkel met een korte steel dat gebruikt wordt om gras en soms ook wel graan te maaien. In Noord Ned. Limburg is herhaaldelijk opgemerkt: "zelden in handen van boeren ... het is een typisch vrouwengereedschap" (L 270). [N 11, 88; N 18, 79; JG 1a, 1b, 2c; A 4, 28 en 28a; A 14, 7 en 11; A 23, 16.2; L 20, 28; L 42, 46; L 45, 11; Lu 1, 16.2; NE 2, 1; Wi 51; monogr.; add. uit N Q, 11c] I-5
singel buikriem: būkrēm (Puth), singel: seŋǝl (Puth) Riem die het zadel op zijn plaats houdt. Hij is aan de zijkanten van het zadel vastgehecht en wordt onder de buik van het paard door middel van een gesp gesloten. [JG 1a, 1b; N 13, 72; monogr.] I-10
singel voor de paardedeken singel: seŋǝl (Puth) Riem rond de buik van het paard die dient om de paardedeken op zijn plaats te houden. [N 13, 92] I-10
sintel sintel: sintele (Puth) Hoe noemt u datgene dat uit de kachel komt en dat nog kan branden nadat de as eruit gezeefd is (van steenkool)? (bluskool, sintel, kooltjes, krikken) [N 104 (2000)] III-2-1
sip (kijken) sneu kijken: sjnöj kieke (Puth) sip kijken [SGV (1914)] III-1-4
sjacheraar sjachelaar: sjachelèèr (Puth) sjacheraar: Iemand die zich aan minderwaardige handel bezondigt [sjatser, sjacheléér? enz.] [N 21 (1963)] III-3-1
sjacheren fotsen: vgl. Sittard Wb. (pag. 103): fósje, knoeien, bedriegen.  foesche (Puth), sjacheren: sjachere (Puth) Sjacheren, op verachtelijke wijze handel drijven [sjacheren, sjachelen, sjatsen?] [N 21 (1963)] III-3-1
sjalot sjarlot: sjarlot (Puth) [DC 13 (1945)] I-7