e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Puth

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
spat spat: špat (Puth) Er zijn verschillende soorten spat. Een beenwoekering aan de voorknie, soms ter grootte van een vuist, noemt men voorkniespat, een harde verdikking aan de onder- of binnenzijde van het spronggewricht spat. De ziekte is ongeneeslijk en veroorzaakt veelal kreupelheid. Zie ook het lemma ''bolspat'' (7.27). Zie afbeelding 19. [A 48A, 54f; N 8, 90d, 90f, 90g en 90j] I-9
spatader spatader: sjpataor (Puth) spatader [SGV (1914)] III-1-2
spatten spatten: sjpatte (Puth) spatten [SGV (1914)] III-4-4
speeksel uitspuwen spijen: sjpieje (Puth, ... ) spuwen [SGV (1914)] || spuwen: speeksel uitspuwen [spiertse, spaowe, tuffe, spuige, speken] [N 10 (1961)] III-1-1
speels, dartel uitgelaten: oetgelaate (Puth) speelsch (dartel) [SGV (1914)] III-1-4
speen van de koe deem: dēm (Puth), dē̜m (Puth) [N C, 12; JG 1a, 1b; A 30, 6a; L 8, 24b; L 14, 27b; L 49, 6a; monogr.] I-11
spek spek: sjpek (Puth) spek [garstig~] [SGV (1914)] III-2-3
spekpannenkoek spekkoek: sjpekkoo.k (Puth) Spekpannekoek (spekbraoj?) [N 16 (1962)] III-2-3
spel (alg.) spel: sjpeel (Puth) spel [SGV (1914)] III-3-2
speld spang: špaŋ (Puth) Puntig, van een kop voorzien metalen stiftje om iets in weefsel vast te steken of te bevestigen op of aan iets anders. [N 62, 50a; L 7, 20; L 14, 24; L B1, 73; R 14, 8a; MW; Wi 7; S 34; monogr.] II-7