19667 |
tafel |
tafel:
tōͅfəl (Q032a Puth, ...
Q032a Puth)
|
een houten tafel [Roukens 12 (1937)] || tafel [SGV (1914)]
III-2-1
|
19530 |
tafelmes |
tafelmets:
taofelmets (Q032a Puth)
|
mes dat men aan tafel gebruikt [N 20 (zj)]
III-2-1
|
24494 |
tak (alg.) |
douw:
dauw (Q032a Puth),
tak:
tak (Q032a Puth),
tek (Q032a Puth)
|
(jonge) takken mv. [DC 41 (1966)] || dikke tak [DC 25 (1954)] || tak [SGV (1914)]
III-4-3
|
33018 |
tak op ingezaaid land |
rijs:
ris (Q032a Puth)
|
De tak, stok of bundel stro die men op de pas ingezaaide akkers plaatste om aan te geven dat deze niet betreden mochten worden door jagers en anderen. Voor streep, zie WNT s.v. in de betekenis "grensteken". [N M, 26; monogr.]
I-4
|
24727 |
takken (coll.) |
tak (mv.):
tek (Q032a Puth)
|
takken (mv.) [SGV (1914)]
III-4-3
|
33632 |
takkenbos, bussel hout |
schans:
sjans (Q032a Puth)
|
takkenbos, bussel takken en twijgen [N 27 (1965)]
I-7
|
19650 |
tamme kanarie |
kanariepietje:
kanarie-pietje (Q032a Puth)
|
Hoe noemt u de tamme kanarie? (kernollievogel, konijnevogel, pietje) [N 104 (2000)]
III-2-1
|
17760 |
tand |
tand:
tandj (Q032a Puth, ...
Q032a Puth),
tántj (Q032a Puth)
|
tand [DC 01 (1931)], [SGV (1914)]
III-1-1
|
17761 |
tanden |
tanden (mv.):
teng (Q032a Puth)
|
tanden [SGV (1914)]
III-1-1
|
32914 |
tanden van de hooihark |
tanden:
tɛnj (Q032a Puth)
|
De houten pennen die aan beide zijden uit de dwarsbalk van de hooihark steken; zie afbeelding 11, d. Alle opgaven zijn in het meervoud. [N 18, 92d]
I-3
|