21664 |
uit de hand verkopen |
schoensen:
sjoensche (Q032a Puth)
|
Kleinigheden uit de hand verkopen [soelieje?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
18573 |
uitgaanskleren |
uitgaanskleren:
oetgaonskleijer (Q032a Puth)
|
De kleren die men draagt als men uit gaat. [DC 62 (1987)]
III-1-3
|
33871 |
uitgestort zaad van de hengst |
sprongen:
šprøŋk (Q032a Puth)
|
[N 8, 48 en 49]
I-9
|
17854 |
uitglijden |
uitschampen:
ōētschampe (Q032a Puth)
|
uitglijden [ötschampe, uitslibbere, uitschuive] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
21386 |
uithoren |
uitvissen:
oetvössje (Q032a Puth)
|
uitvorschen [SGV (1914)]
III-3-1
|
18311 |
uitneembaar frontje |
frontje:
fruntje (Q032a Puth)
|
frontje, uitneembaar ~ in de hals van een jurk [vestje, plastron] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
21445 |
uitschelden |
schelden:
sjilje (Q032a Puth, ...
Q032a Puth)
|
schelden [SGV (1914)]
III-3-1
|
34349 |
uitslag vertonend |
brennetig:
brɛnǝtex (Q032a Puth)
|
Gezegd van een varken dat lijdt aan de vlekziekte. [N 19, 27b]
I-12
|
22343 |
uitsliepen |
sliepuit doen:
sjliep oet doon (Q032a Puth),
sliepuit hellen:
sjliep oet helle (Q032a Puth),
uitsliepen:
⁄em oetsjlie.pe (Q032a Puth)
|
uitsliepen [sliep oet doon] [N 07 (1961)]
III-3-2
|
32416 |
uitspannen |
uitspannen:
ūtšpanǝ (Q032a Puth)
|
Het paard losmaken van de kar of het werktuig waarin of waaraan het gespannen is. Bij het uitspannen uit een kar met berries worden de draagriem, de brede buikriem en de strengen losgemaakt. Vervolgens wordt het paard naar de stal geleid. [JG 1b, 2c; N 8, 98b; monogr.]
I-10
|