e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Puth

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
was was: wèsj (Puth) wasch [SGV (1914)] III-2-1
wasgoed schoon wasgoed: sjoan wèsjgood (Puth), strijkewas: (= nog te strijken was).  štrīkəwɛš (Puth), strijkgoed: sjtriekgood (Puth), was: wésj (Puth), wɛš (Puth) Hoe noemt u het pas gewassen en gedroogd wasgoed? [N105 (2000)] || wasgoed [DC 35 (1963)] III-2-1
wasmand wasmandel: wɛšmaŋǝl (Puth) In het algemeen een van twee oren voorziene, ronde of ovale mand voor wasgoed. De wasmand was vaak van witte wissen gemaakt. Zie ook afb. 286. [N 20, 50; N 40, 95; N 40, 106; N 40, 107; N 40, 108; N 20, 48 add.; monogr.] II-12
wastobbe, wasteil kuip: geen teil  kŏĕp (Puth) teil, in de betekenis van zinken tobbe die ovaal van vorm is en twee handvatten heeft; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-2-1
wasvrouw wasvrouw: wesjvrouw (Puth) Hoe noemt u de wasvrouw? (wasvrouw, wasses) [N 104 (2000)] III-2-1
waterdichte laars waterstevel: watersjteevel (Puth) laars, lange waterdichte ~ waarvan de schacht tot aan de lies reikt [watersjtievel, lieslaars] [N 24 (1964)] III-1-3
waterhoen waterhoentje: waterheunke (Puth) waterhoen (33 rode bles en wit onder de staart, die vaak wordt opgewipt; algemeen [N 09 (1961)] III-4-1
waterketel, moor moor: meur (Puth), theeketel: tîêkêêtel (Puth) waterketel van koper of ijzeren met hengsel en tuit (moor, meur) [N 20 (zj)] III-2-1
waterput put: pøͅt (Puth, ... ) [N 12 (1961)] [SGV (1914)] I-7
wbd: afzeggen vanaf maken: vanaafmaake (Puth) ongedaan, De koop ~ maken [de koop ontdoen?] [N 21 (1963)] III-3-1