33258 |
witte klaver, steenklaver |
steenklee:
štęi̯n[klee] (Q032a Puth),
witte klee:
wetǝ [klee] (Q032a Puth)
|
Trifolium repens L. Een 5 tot 25 cm lange plant met kruipende stengels emn witte, later bruine, bloemhoofdjes, die van mei tot de herfst bloeien. Ook witte klaver wordt vooral als veevoeder en als dekvrucht geteeld, is eerder geschikt voor weiden dan voor maaien, maar stelt lagere eisen aan de grond. Zie ook de toelichting bij het lemma Klaver, Algemeen. Zie het lemma Klaver, Algemeen voor de fonetische documentatie van de woord(delen) klaver(-) en klee(-). [N 14, 83; monogr.]
I-5
|
20654 |
witte kool |
kappes:
kappes (Q032a Puth),
wit moes:
wit moos (Q032a Puth)
|
witte kool, de kool waarvan zuurkool gemaakt wordt [DC 27 (1955)]
I-7
|
24280 |
witte kwikstaart |
kwikstaart:
kwiksjtart (Q032a Puth),
kwikstaartje:
kwikchtertje (Q032a Puth),
witte kwikstaart:
witte kwiksjtart (Q032a Puth)
|
kwikstaart [SGV (1914)] || kwikstaart, wit [DC 26 (1954)] || kwikstaart, wit (18 zwart-wit-grijs; met lang wiebelstaartje; zeer algemeen; veel bij boerderijen en op wegen; roep [tijd-dik] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
33913 |
witte vlekken |
vreemd haar:
vrē̜m hǭr (Q032a Puth)
|
Kale plekken op de huid. Zij zijn een gevolg van zweren of verwondingen door de druk van zadel en tuig, ook van het toebrengen van slagen. Zie ook het lemma ''gedrukt'' (7.36). [N 8, 90s]
I-9
|
24574 |
witte waterlelie |
waterlelie:
-
waterlelie (Q032a Puth)
|
witte waterlelie [DC 17 (1949)]
III-4-3
|
20620 |
wittebrood |
weg:
wèk (Q032a Puth)
|
wittebrood [SGV (1914)]
III-2-3
|
24907 |
woensdagx |
goensdag:
goonsdig (Q032a Puth, ...
Q032a Puth,
Q032a Puth)
|
dag; woensdag [N 07 (1961)] || Woensdag [SGV (1914)]
III-4-4
|
17940 |
woest, onachtzaam lopen |
bijzen:
bīēze (Q032a Puth)
|
lopen: woest, onachtzaam lopen [ragge, bollieje] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
33943 |
wolfsgebit, gebroken gebit |
gebroken gebit:
gǝbrōǝkǝ gǝbēǝt (Q032a Puth)
|
Dit bit, gebruikt om moeilijke paarden te beteugelen, heeft een stang die in het midden scharniert. Het wordt vooral gebruikt bij rijpaarden. Op verscheidene plaatsen heeft dit soort bit kennelijk geen aparte naam. Dit wordt uitdrukkelijk gemeld voor: Q 80, 152, 162, 182. Er bestaan ook wolfsgebitten met een beugel in het midden om moeilijke paarden te beteugelen. De namen voor de twee types worden niet strikt uit elkaar gehaald. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 43]
I-10
|
18614 |
wollen muts (kinderen) |
muts:
mötsch (Q032a Puth)
|
muts van wol (gebreid) voor kinderen [N 25 (1964)]
III-1-3
|