e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Puth

Overzicht

Gevonden: 3120
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
degelijk grondig: grundig (Puth) grondig [SGV (1914)] III-1-4
dekken dekken: dękǝ (Puth) Het bevruchten van het vrouwelijk varken door het mannelijk varken. [N 19, 30; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 43, 20b; monogr.] I-12
deksel deksel: dèksel (Puth) deksel [SGV (1914)] III-2-1
deksel van de karnton schijf: šīf (Puth) Deksel met een opening voor de karnstaf. [A 7, 21; JG 1a, 1b; Ge 22, 38; N 12, add.] I-11
dempig dempig: dɛmpex (Puth) Gezegd van runderen of paarden met dempigheid, een bemoeilijking van de ademhaling; bij runderen is het vaak een naziekte van het mond- en klauwzeer. Het paard vertoont een versnelde ademhaling, gepaard met een temperatuursverhoging en hoesten. Dempigheid of kortademigheid is niet chronisch, in tegenstelling tot ''cornage'' (7.38). [JG 1b; A 48A, 38a; L 1, a-m; L 23, 1a en 1b; N 8, 87, 88 en 89a; N 52, 24; S 6] I-9
denken denken: dinke (Puth), dènke (Puth) denken [SGV (1914)] || denken: Je moet er nog maar eens over - [DC 35 (1963)] III-1-4
dennenappel dennenkuif: dennekoef (Puth) dennenappel [SGV (1914)] III-4-3
dennennaalden dennenechelen: denneachele (Puth) dennennaald [SGV (1914)] III-4-3
dennenwortel piel: peel (Puth) penvormige wortel van een denneboom [N 27 (1965)] III-4-3
deugniet deugeniet: deugəneet (Puth), deugniet: dougneet (Puth) deugniet [DC 11 (1942)], [SGV (1914)] III-1-4