19227 |
gemakkelijk |
gemakkelijk:
gemekelik (Q032a Puth),
gemèkkelik (Q032a Puth),
op zijn gemak:
op sie gemaak (Q032a Puth)
|
gemakkelijk [DC 02 (1932)], [SGV (1914)] || op zijn gemak [DC 02 (1932)]
III-1-4
|
18945 |
gemeen |
gemeen:
gemein (Q032a Puth)
|
gemeen [SGV (1914)]
III-1-4
|
21465 |
gemeente |
gemeente:
gemeinte (Q032a Puth)
|
gemeente [SGV (1914)]
III-3-1
|
33319 |
gepachte hoeve, pachtgoed |
hof:
[hof] (Q032a Puth)
|
Het bedrijf dat een boer niet in eigen bezit heeft maar pacht (huurt) van de eigenaar aan wie hij in enige vorm betaalt voor het gebruik. Bij winning in L 352 wordt aangetekend: "vroeger heeft de naam denkelijk bestaan, want er is nog een boerderij die de naam De Winning draagt". Bij enkele opgaven in Nederlands Zuid-Limburg wordt opgemerkt dat enige pachthoeven nog in "halfsheid liggen"; de eigenaar ontvangt de helft van het koren, terwijl de pachter ("halfer") het overblijvende koren krijgt met het stro. Algemene en specifieke termen zijn in dit lemma uit elkaar gehouden. Voor de fonetische documentatie van de opgaven die gelijk zijn aan die voor boerderij in het algemeen, zie het lemma "boerderij, algemeen" (1.1.1). [A 10, 2bI; L 38, 21a; L 48, 22; Lu 2, 22; S 27; Wi 18; monogr.; add. uit L 38, 22 en ander materiaal van lemma 1.1.1]
I-6
|
17560 |
geraamte |
geraams:
gerèèms (Q032a Puth),
geraamte:
gere͂mte (Q032a Puth)
|
geraamte [N 10a (1961)] || geraamte, skelet [SGV (1914)]
III-1-1
|
18939 |
gereed |
klaar:
kloar (Q032a Puth, ...
Q032a Puth),
vaardig:
vaerdig (Q032a Puth),
verdig (Q032a Puth)
|
gereed, klaar [DC 03 (1934)] || klaar [SGV (1914)] || klaar: Als je - bent mag je gaan spelen [DC 35 (1963)]
III-1-4
|
29055 |
geren |
geren:
gęǝrǝ (Q032a Puth)
|
Stof schuin laten uitlopen of spits uitlopende stroken aanbrengen om het kledingstuk ruimer te maken. [N 59, 187; N 62, 11b; N 62, 11a; S 10]
II-7
|
32979 |
gerst |
gerst:
gēš (Q032a Puth)
|
Hordeum L. De gerstteelt was in Belgisch Limburg betrekkelijk zeldzaam. Bij zomergerst wordt aangetekend: vooral bestemd voor de brouwerij; bij wintergerst: vooral bestemd als veevoer. Volgorde varianten van gerst: 1. met "rst" in de auslautgroep; 2. met "st"; 3. met "rs"; en 4: met alleen "s" in de auslautgroep; zie de eerste klankkaart [kaart 6]; in de tweede klankkaart [kaart 7] is de geografische verspreiding van het vocalisme weergegeven. Zie afbeelding 1, d. [JG 1a, 1b; L A1, 127; L 1 a-m; L 24, 6a; L lijst graangewassen, 2; R 3, 24; S 10; Wi 53; monogr.]
I-4
|
18312 |
geruite jurk |
ruitenkleed:
rōēteklēīd (Q032a Puth)
|
jurk van geruite stof [ruutekeskleid] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
17712 |
geslachtsdelen (alg.) |
gepiemaaks:
t gepimoks (Q032a Puth)
|
geslachtsdelen in het algemeen [N 10c (1961)]
III-1-1
|