33726 |
hek aan de ingang van een wei |
veken:
vīǝkǝ (Q032a Puth)
|
In dit lemma zijn vooral de antwoorden ondergebracht van de vragen naar ø̄hek aan de ingang van een weiø̄ (N 14, 67), ø̄een (toegangs)hek, gevlochten van twijgen en opgehangen tussen twee stijlen, dat in een omheining is aangebracht of op een dam (in een sloot) is geplaatstø̄ (A 25, 5a), ø̄een hek, slag- of draaiboom op een doorgang naar akker of weide, of ter versperring van een weg in privaatbezitø̄ (L 19B, 6). [N 14, 67; A 25, 5a; L 19B, 6; Vld.; JG, 2c; monogr.]
I-8
|
19488 |
hek, poortje |
veken:
veejke (Q032a Puth)
|
hek [SGV (1914)]
III-2-1
|
33770 |
heksenvlechten |
streng:
štręŋ (Q032a Puth
[(dooreengevlochten kluwen haar)]
)
|
Onontwarbaar kluwen in de manen dat ontstaat doordat vele paarden ''s nachts aan een ketting gebonden worden in plaats van aan een lederen riem. Bij het reiken naar de hooiruif en het op en neer bewegen van het hoofd schuift de ketting over de manenstrang, waardoor ruwe manen (heksenvlechten) ontstaan. Het volksgeloof schreef dit vroeger toe aan het werk van boze geesten, die het paard ''s nachts bereden. [N 8, 22; monogr.]
I-9
|
18998 |
helpen |
helpen:
helpe (Q032a Puth)
|
helpen (geen context) [DC 37 (1964)]
III-1-4
|
19915 |
hemel |
hemel:
hemel (Q032a Puth)
|
hemel [SGV (1914)]
III-3-3
|
34474 |
hen met kuikens |
kloek:
kluk (Q032a Puth),
proek:
pruk (Q032a Puth)
|
Kip die rondloopt met kuikens. Zie afbeelding 9. [A 6, 1c; A 28, add.; L 22, 22; Gwn 5, 15 add.; NE II, 11; L B2, 320; R 3, 40; JG 1a, 1b, 2c; Vld.; monogr.]
I-12
|
34470 |
hen zonder staart |
hoen zonder staart:
hōn zoŋǝr štart (Q032a Puth)
|
[N 19, 62b; monogr.]
I-12
|
19511 |
hengsel |
hengel:
(h)ingel (Q032a Puth),
(h)èngel (Q032a Puth)
|
hengsel [SGV (1914)] || hengsel van waterketel van koper of ijzeren met hengsel en tuit (hengel, hengsel) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
33748 |
hengst |
hengst:
heŋs (Q032a Puth)
|
Ongesneden mannelijk paard. [JG 1a, 1b; A 4, 2b; L 20, 2b; L 39, 42; L A1, 166; S 27; Wi 8; monogr.]
I-9
|
33757 |
hengstveulen |
hengstveulen:
heŋsvø̄lǝ (Q032a Puth)
|
Het mannelijk jong van een paard. [JG 1a, 1b; N 8, 3a]
I-9
|