32904 |
drogen, droog worden (van gemaaid gras) |
weren:
wɛ̄rǝ (Q111q Ransdaal)
|
Het droog worden, gezegd van gemaaid gras. [N 14, 90; monogr.]
I-3
|
19656 |
droogdoek, theedoek |
droogdoek:
dreugdook (Q111q Ransdaal),
schoon goed te drogen
druegdook (Q111q Ransdaal)
|
de doek waarmee het afgewassen vaatwerk wordt gedroogd; zijn er verschillende soorten [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
34156 |
droogstaan |
droogstaan:
dryǝxštǭ (Q111q Ransdaal)
|
Geen melk meer geven. [N 3A, 72b; JG 1a, 1b]
I-11
|
32866 |
dubbel gezwad |
dobbel gemad:
dǫbǝl [gemad] (Q111q Ransdaal)
|
De dubbele reep gras die ontstaat als men eenmaal heen maait, omdraait, en vlak daarnaast weer eenmaal terug over het veld maait, zodat er twee regels gemaaid gras tegen elkaar aan komen liggen. Zie voor de fonetische documentatie van de woorden tussen vierkante haken het lemma ''gezwad, regel gemaaid gras''. [N 14, 94]
I-3
|
21965 |
duivenhok |
duifhuis:
dufǝs (Q111q Ransdaal),
duivenspijker:
duvǝšpīkǝr (Q111q Ransdaal)
|
Soms vindt men in de nok van de zolder een afgeschotte ruimte voor de duiven, die door een gat in de gevel of in het dak in en uit kunnen vliegen. Hier staan de benamingen voor het duivenhok, ongeacht de vorm van dat hok, bijeen. De termen slag en spijker in dit lemma hebben betrekking op de duivenkooi als geheel. Zie ook het lemma "duivenslag" (3.4.8). In kaart 51 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie afbeelding 17. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 10, 9k; L 8, 9a; L 38, 31; S 37; monogr. add. uit N 5A, 58c "til" en JG 2c; A 28, 14c "spijker]
I-6
|
34239 |
dunne melk |
dunne melk:
døn mɛlk (Q111q Ransdaal)
|
Dunne melk met een laag vetgehalte. [N 3A, 74]
I-11
|
19504 |
dweil |
dweil:
dweil (Q111q Ransdaal),
schrobdoek:
sjroebdook (Q111q Ransdaal),
schroblommel:
sjroeblòmmel (Q111q Ransdaal)
|
grove doek waarmee vloeren, stoepen, etc samen met water worden schoongemaakt [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
33297 |
echte koekoeksbloem |
nachtsbloem:
naxtsblom (Q111q Ransdaal)
|
Lychnis flos-cuculi L. Een algemeen voorkomende plant in graslanden met rechtopstaande stengel en roze-rode bloemen met gespleten kroonbladeren. De plant bloeit van mei tot september en komt ook wel gekweekt voor. De hoogte varieert van 30 tot 90 cm. [A 17, 2; A 49B, 2; monogr.]
I-5
|
29084 |
een bochel inwerken |
een pokkel in de jas werken:
ǝnǝ pukǝl en dǝr jas werkǝ (Q111q Ransdaal)
|
Een bochel in een jas werken door middel van het knippen van het patroon of door strijken of persen. [N 59, 89]
II-7
|
34541 |
een ei afpellen |
schellen:
šęlǝ (Q111q Ransdaal)
|
Een ei van de schaal ontdoen. [N 19, 55b; A 39, 9b]
I-12
|