18264 |
mouw |
mouw:
muw (Q111q Ransdaal)
|
Mouw van bijv. een colbert of japon. [N 59, 126; N 62, 34a; MW]
II-7
|
29063 |
mouwkop |
mouwkop:
muwkop (Q111q Ransdaal)
|
Het gedeelte van de mouw van het colbert dat in de armsgatuitsnijding wordt ingewerkt. [N 59, 128]
II-7
|
29070 |
mouwomslag, manchet |
manchet:
manžęt (Q111q Ransdaal)
|
Verlengstuk aan het einde van een mouw; vaak afzonderlijk, en dan al of niet aan de mouw vastgemaakt. [N 62, 34d; N 59, 134; MW]
II-7
|
28903 |
mouwplank |
mouwplank:
muwplaŋk (Q111q Ransdaal)
|
De mouwplank gebruikt men voor het openpersen van de mouwnaden; zij wordt daartoe in de mouwen gestoken. De informant van L 416 zegt een mouwplank met één poot te gebruiken. Zie ook het lemma ɛpersplankɛ. Zie afb. 16.' [N 59, 19d]
II-7
|
29066 |
mouwsplitje |
mouwesplit:
muwǝšplet (Q111q Ransdaal)
|
Het splitje onder aan de mouw van het colbert. [N 59, 131a]
II-7
|
34223 |
muilkorf voor kalveren |
muilkorf:
mulkø̜rf (Q111q Ransdaal)
|
De muilkorf voor kalveren die geen hooi mogen vreten. [N 3A, 14e]
I-11
|
30091 |
muur |
muur:
mūr (Q111q Ransdaal)
|
Uit diverse materialen, bijvoorbeeld baksteen of beton, opgetrokken bouwwerk ter afscheiding of ter ondersteuning. In dit en de volgende lemmata wordt onder een 'muur' vooral een uit bakstenen samengestelde afscheiding verstaan. Het woord 'wand' wordt in het onderzoeksgebied meestal gebruikt voor een uit verticale en horizontale balken samengestelde muur die vervolgens met vlechtwerk of metselwerk wordt opgevuld. Zie ook de paragraaf over het vak- en vlechtwerk. Worden in een gebouw een of meer kelders aangebracht, dan worden de muren die de kelder omsluiten geheel van harde metselsteen en waterdichte mortel opgetrokken. Een muur die boven de grond wordt opgemetseld, noemt men een 'opgaande muur'. Bij de muren van gebouwen onderscheidt men buiten- en binnenmuren en de voor-, zij- en achtergevel, de muren die respectievelijk de voorzijde, de zijkant en de achterzijde van het bouwwerk vormen. [N 31, 32a; S 25; L 1 a-m; L 6, 41b; L 12, 5; monogr.; Vld]
II-9
|
29073 |
naadloze rug of middenrug |
rechte rug:
ręxtǝ rø̜k (Q111q Ransdaal)
|
Middenrug zonder naad. Volgens de informanten van L 416, P 52 en Q 88 betreft een dergelijk onderdeel een sportjas of blazer. [N 59, 87]
II-7
|
28848 |
naaidraad |
trochelsvaam:
trǭxǝlsvǭm (Q111q Ransdaal),
vaam:
vǭm (Q111q Ransdaal)
|
Om te naaien gebruikt men een draad van niet te grote lengte. De lengte van de draad moet gelijk zijn aan de lengte van de onderarm (Gerritse, pag. 37) en mag niet langer zijn dan 50 à 60 cm (Papenhuyzen III, pag. 13). Een te lange draad is nadelig, omdat de draad door het veelvuldig doortrekken aan het einde slijt en minder sterk wordt. [N 59, 15; MW]
II-7
|
28891 |
naaimachine |
naaimachine:
niǝmǝšin (Q111q Ransdaal)
|
Werktuig om machinaal mee te naaien. [N 59, 17a; monogr.]
II-7
|