id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
29036 | valse glans | spekglans: špękglans (Ransdaal) | Valse glans, door persen ontstaan. [N 59, 80b] II-7 |
34497 | van de leg afraken | van het leggen afkomen: van ǝt lęqǝ āfkomǝ (Ransdaal) | [N 19, 50b; N 19, Q 111 add.; monogr.] I-12 |
33221 | van uitlopers ontdoen | (scheuten) afdoen: āfdūǝ (Ransdaal) | Zoals in het vorige lemma is opgemerkt beginnen soms de aardappelen die in een kelder of kuil bewaard worden te schieten. Hier staan de benamingen voor het verwijderen van dergelijke uitlopers bijeen. Indien niet anders aangegeven is het object steeds "aardappelen". Voor de documentatie van scheuten, zie lemma Scheut, resp. Uitlopers Van Kuilaardappelen [N M, 17b; monogr.] I-5 |
34489 | van veren wisselen | muiten: mūtǝ (Ransdaal) | [N 19, 51; L 6, 20; L 42, 5; L 48, 10; A 26, 8; Lu 2, 10; Lu 4, 8; S 30; JG 1a, 1b, 2a-2, 12, 2c; monogr.] I-12 |
34297 | varken | varken: vɛrkǝ (Ransdaal) | Bedoeld wordt een varken in het algemeen, niet geslachtelijk of naar leeftijd onderscheiden. [N 19, 1; N M, 7; N C; N C, add.; RND 46 en 84; L 8, 19; L 8, 32; L mon.; S 39; JG 1a, 1b, 2c add.; R (s] I-12 |
34298 | varken (bijzondere namen) | kuus: kyš (Ransdaal), pier: piǝr (Ransdaal), piertje: piǝrkǝ (Ransdaal) | In de Nijmeegse vragenlijst 19 vraag 2 werd gevraagd: "Kent uw dialect bijzondere namen voor varken?" In het lemma ''varken'' (1.1.1) zijn de algemene benamingen voor het varken ondergebracht; in dit lemma de bijzondere. Er is overlapping in de naamgeving. [N 19, 2; monogr.; Vld] I-12 |
34316 | varken van acht tot twaalf weken | loper: lø̜i̯pǝr (Ransdaal), scheuteling: šyǝtǝleŋ (Ransdaal), šø̄tǝleŋ (Ransdaal) | De benamingen duiden doorgaans op een big van acht tot twaalf weken. Het gewicht van dit varken varieert van ongeveer 30 kg tot ongeveer 50 kg. [N 19, 4a; N 76, 3c; N C, 9c; JG 1a, 1b, 2c; L 37, 49b; L 37, 49e; L 3, 2b; L 1a-m; A 4, 4b; Gwn; monogr.; N C, add.; N 19, Q 111 add.] I-12 |
34317 | varken van drie tot vijf maanden | broeiling: brø̄leŋ (Ransdaal) | Een halfvet varken van 50 tot 80 kg. Volgens het WNT (III, 1 p. 1460) is een broeiling een "speenvarken", eigenlijk een "varken geschikt om te broeien". Het gaat hier dus om een varken dat zo goed als slachtklaar is. [N 76, 3d; JG 1b, 1c, 1d, 2c; N 19, 8; L 37, 49f; N 19, 4a; A 4, 4b; monogr.; N 19, Q 111 add.] I-12 |
33391 | varkensstal, varkenshok | varkensstal: vɛrǝkǝs[stal] (Ransdaal) | De stal of het deel van de stal waarin zich de varkenshokken bevinden. Doorgaans wordt er geen onderscheid gemaakt in de aanduiding van de stal in de zin van het gebouw of deel daarvan en in die van het hok, de houten constructie waarin de varkens zich bevinden. De opgaven waarbij wèl is aangegeven dat zij betrekking hebben op het houten hok, staan achter in het lemma bijeen. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.3). Zie ook de plattegronden van de stallen in paragraaf 1.2. [N 5A, 60a en 60b; N 5, 105c; A 10, 9d en 9e; L 38, 27; S 39 en 50; monogr.] I-6 |
34272 | vaste uitwerpselen | schaapskrenten: šǭpskrentǝ (Ransdaal), stront: štront (Ransdaal), varkensstront: vɛrkǝštront (Ransdaal) | [N 76, 35; A 9, 24d]In de vragen L 20, 22f en A 4, 22f werd ook gevraagd naar het gebruik van schapenmest. Uit de antwoorden blijkt dat schapenmest kon dienen als bemesting in het algemeen en als weiland- en bloembemesting. Ook vermengde men schapenmest met stalmest. Schapenmest werd wel eens gebruikt om stokbomen in te planten. [N 77, 122; L 20, 22f; A 4, 22f; A9, 24c] || Vaste uitwerpselen van vee. [JG 1a, 1b; A 9, 24e; A 9, 28c; monogr.] I-11, I-12 |