28945 |
vergaartekens |
knippen:
knepǝ (Q111q Ransdaal)
|
Inknippingen en krijtstrepen of ook steken op de stof, eventueel inknippingen in het knippatroon en vandaar overgebracht op de stof, om exact de plaatsen aan te geven waar de diverse delen aaneengehecht moeten worden. [N 59, 49]
II-7
|
19597 |
vergiet |
zij:
ziej (Q111q Ransdaal)
|
Vergiet. Hoe noemt men de van gaten voorziene schotel (gemaakt van aardewerk, email of blik), die wordt gebruikt om b.v. gewassen groente te laten uitdruipen? [DC 14 (1946)]
III-2-1
|
34171 |
verkeerd liggen |
in een wrong liggen:
in een wrong liggen (Q111q Ransdaal)
|
Verkeerd liggen in de baarmoeder door een slag in de baarmoederhals, gezegd van het kalf. [N 3A, 49]
I-11
|
34165 |
verlopen |
zich verlopen:
(de koe heeft) zex vǝrlǫu̯pǝ (Q111q Ransdaal)
|
Na korte tijd van dracht een misgeboorte hebben, gezegd van de koe. [N 3A, 39a]
I-11
|
34233 |
verse koe |
verse koe:
viǝšǝ kǫw (Q111q Ransdaal),
verskalvige koe:
viǝškɛwvegǝ kǫw (Q111q Ransdaal)
|
Koe die pas gekalfd heeft en aan een nieuwe melkperiode begint. [N 3A, 60]
I-11
|
33364 |
verstelbare voerluiken |
hooiloker:
høi̯lǭkǝr (Q111q Ransdaal)
|
Verstelbare luiken, die de voergang afscheiden van de voerbak en de koeienstand, komen vooral in het noorden van Nederlands-Limburg voor. Door de luiken wordt het voer vanuit de voergang in de voerbak gedaan. Waar deze onbekend zijn, zijn vaak benamingen voor een ruif voor koeien vermeld. Deze zijn verzameld in het lemma "ruif voor de koeien" (2.2.19). [N 5 A, 37d; monogr.]
I-6
|
28727 |
vestenmaker |
vestenmaker:
vɛstǝmē̜kǝr (Q111q Ransdaal)
|
Kleermaker die vooral vesten maakt. De woordtypen jassenmaker, jasmaker, confectioneur en stukwerker duiden erop dat deze persoon niet enkel vesten maakt. [N 59, 195a]
II-7
|
34054 |
vet te mesten stierkalf |
vetvee:
vɛtvīǝ (Q111q Ransdaal)
|
Zie voor de fonetische documentatie van (kalf) het lemma ''kalf'' (3.1.1). [N 3A, 75a]
I-11
|
34070 |
vet te mesten vaars |
vetvee:
vɛtvīǝ (Q111q Ransdaal)
|
[N 3A, 75c]
I-11
|
34071 |
vetkoe |
vetbeest:
vɛtbīǝs (Q111q Ransdaal),
vetkoe:
vɛt[koe] (Q111q Ransdaal)
|
Koe die niet meer geschikt is voor de produktie en daarom voor de slacht wordt gemest. Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 77a; monogr.]
I-11
|