34122 |
koe met korte poten |
diepe koe:
dɛi̯pǝ kø̜ (Q072a Rapertingen)
|
[N 3A, 142b]
I-11
|
34121 |
koe met lange poten |
grote koe:
gruǝtǝ kø̜ (Q072a Rapertingen)
|
[N 3A, 142a]
I-11
|
34045 |
koe met rode vlek op de poot |
vlekpoot:
vlękpūǝt (Q072a Rapertingen)
|
[N 3A, 138]
I-11
|
34125 |
koe met slappe, doorgezakte rug |
zaalrug:
zālrøk (Q072a Rapertingen)
|
[N 3A, 145b]
I-11
|
34123 |
koe met ver uitspringende hielen |
schijthak:
(mv)
sxē̜thakǝ (Q072a Rapertingen)
|
[N 3A, 144b]
I-11
|
34213 |
koeherder |
koehoeder:
køhēǝr (Q072a Rapertingen)
|
Zie ook het lemma ''koewachter, veeknecht'' (1.3.14) in wld I.6, blz. 23-25. [N 3A, 12b; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
34109 |
kol |
vlek:
vlęk (Q072a Rapertingen)
|
Witte vlek op het voorhoofd van de koe. [N 3A, 135b]
I-11
|
34220 |
koptouw |
kopzeel:
kǫpzil (Q072a Rapertingen)
|
Touw aan de horens van een koe. [N 3A, 14a]
I-11
|
34200 |
kopziekte |
kopziekte:
kǫpziktǝ (Q072a Rapertingen)
|
Door de overgang van de stal naar de weide treden stoornissen op in het maagdarmkanaal na plotselinge opname van grote hoeveelheden eiwit uit het jonge gras. Kopziekte komt vooral in het voorjaar voor. Bij een acuut verloop is er een potselinge aanval van krampen, waarbij alle ledematen, hals, hoofd, ogen en oren betrokken zijn. De opeenvolgende krampgolven nemen in hevigheid toe, totdat de dood volgt door een hartkramp (Berns 1983, blz. 137). Door de boeren wordt kopziekte vaak verward met melkziekte. Het zijn allebei zogenaamde deficiëntieziekten: bij kopziekte gaat het dan om een gebrek aan magnesium, bij melkziekte aan calcium. Zie ook het lemma ''kopziekte'' in wbd I.3, blz. 474-475.' [N 3A, 79; A 48A, 3; monogr.]
I-11
|
34520 |
kortwieken |
kortwieken:
kǫrtwēi̯kǝ (Q072a Rapertingen)
|
Men kort de vleugels van een kip, opdat ze niet kan wegvliegen. Een object ''kip'' of ''vleugels'' is niet gedocumenteerd. [N 19, 53; S 19; L 28, 35; L 1a-m; monogr.]
I-12
|