34185 |
lijfbieden, prolapsus vaginae |
(de) koning stoten:
dǝ kø̄niŋ stutǝ (Q072a Rapertingen)
|
Het uitzakken van de bovenrand van de schede, die dan vooral bij liggende dieren buiten de schaamlippen te voorschijn komt als een roze bal, die meestal gauw min of meer ontstoken raakt. Een prolapsus vaginae ontstaat wanneer er een verslapping optreedt in het weefsel dat de vagina vasthoudt in het bekken. [N 3A, 97; N 52, 30a; A 48A, 44a]
I-11
|
34090 |
linkervoorkwartier |
kwartier links voor:
kǝrtęi̯ǝr lęŋs vēr (Q072a Rapertingen)
|
Het kwartier van de uier links voor. In de vraagstelling stond erbij wat betreft de positie van de kwartieren "van achteren gezien". [N 3A, 116a]
I-11
|
34133 |
loeien van de koe in het algemeen |
beuken:
bø̄kǝ (Q072a Rapertingen)
|
[N 3A, 5a; JG 1a, 1b; Gwn V, 8; Wi 57; monogr.]
I-11
|
34137 |
loeien van de koe van pijn |
kreunen:
krø̄nǝ (Q072a Rapertingen)
|
[N 3A, 5e]
I-11
|
20132 |
loops |
lopig:
lipex (Q072a Rapertingen),
rijig:
rēə (Q072a Rapertingen)
|
konijn, geslachtsdrift vertonend [N 19 (1963)] || loops, geslachtsdriftig ve teef [N 19 (1963)]
III-2-1
|
34128 |
mager kalf |
scherfkalf:
sxęrǝfkalǝf (Q072a Rapertingen)
|
[N 3A, 147b]
I-11
|
34127 |
magere koe |
kapstok:
kapstǫk (Q072a Rapertingen)
|
[N 3A, 147a]
I-11
|
34449 |
mannelijk jong van de geit |
bokje:
bǫkskǝ (Q072a Rapertingen)
|
[N 19, 71b; N 19, 71a; N 77, 76; A 9, 21]
I-12
|
34476 |
mannelijk kuiken |
haantje:
hīǝnkǝ (Q072a Rapertingen),
īǝnkǝ (Q072a Rapertingen)
|
[N 19, 41b; L A2, 507]
I-12
|
34229 |
meer melk gaan geven |
aannemen:
ãnnēmǝ (Q072a Rapertingen)
|
[N 3A, 68]
I-11
|