34208 |
nierbekkenontsteking |
dresen:
druzǝ (Q072a Rapertingen)
|
Een aandoening van de pisbuis, vervolgens van de blaas en van een van de pisleiders en tenslotte van het nierbekken. De kwaal komt bijna uitsluitend bij het vrouwelijk dier voor. De dieren hebben minder eetlust, herkauwen weinig, vermageren, hebben een droge en stugge huid. Ze urineren telkens in kleine hoeveelheden. De oorzaak is een bepaalde smetstof. Zie ook het lemma ''chronische nier- en nierbekkenontsteking'' in wbd I.3, blz. 486. [N 3A, 94; N 52, 29; A 48A, 43]
I-11
|
34478 |
nog in het ei zittend kipje |
kuikje:
kēi̯kskǝ (Q072a Rapertingen)
|
[N 19, 40a]
I-12
|
34211 |
omweiden |
herjagen:
hęrjāgǝ (Q072a Rapertingen)
|
Het geregeld verplaatsen van vee. [N 3A, 11; monogr.]
I-11
|
34456 |
onvruchtbare geit |
steenbok:
stīnbǫk (Q072a Rapertingen)
|
De antwoorden kunnen zowel op een onvruchtbare geit in het algemeen duiden als op een onvruchtbare vrouwelijke geit. [N 19, 72; JG 1a, 1b; N 77, 84; monogr.]
I-12
|
34151 |
onvruchtbare koe |
kwee:
kwē (Q072a Rapertingen)
|
In dit lemma duiden de benamingen niet alleen op een koe die bij de dekking niet is bevrucht maar ook op een rund dat halfslachtig ter wereld is gekomen dat wil zeggen half stier en half koe is. Ook tweeling-runderen zijn vaker onvruchtbaar. [N 3A, 102; N 3A, 103; N 3A, 150h; N 3A, 150i; JG 1a, 1b; A 4, 14; L 20, 14; monogr; add. uit N C]
I-11
|
34480 |
opgroeiend jong kipje |
tsjiepje:
tšipkǝ (Q072a Rapertingen)
|
Bedoeld wordt het kipje dat niet meer bij de klokhen is maar dat nog niet legt. [N 19, 40c]
I-12
|
34053 |
os |
os:
ǫs (Q072a Rapertingen)
|
Gesneden mannelijk rund [N 3A, 19; JG 1a, 1b; A 3, 37; A 4, 12; L 4, 37; L 20, 12; Wi 16; monogr.]
I-11
|
34168 |
overdragen |
overdragen:
overdragen (Q072a Rapertingen)
|
Het overschrijden van de draagtijd, gezegd van de koe. [N 3A, 44]
I-11
|
34479 |
pas uit het ei gekomen kipje |
pieletje:
pilǝkǝ (Q072a Rapertingen)
|
[N 19, 40b]
I-12
|
17911 |
persen |
werken:
węrǝkǝ (Q072a Rapertingen)
|
Het maken van uitdrijvende bewegingen, gezegd van de koe die gaat kalven. [N 3A, 47]
I-11
|