34073 |
hoorn van de koe |
hoorn:
hø̄rǝs (Q072a Rapertingen)
|
[N 3A, 106a; JG 1a, 1b; L 1a-m; L 27, 25; S 15; Wi 14; monogr.]
I-11
|
34216 |
houder van slachtvee |
weidenboer:
wēbūǝr (Q072a Rapertingen)
|
[N 3A, 77d]
I-11
|
34074 |
jaarring |
kalfsring:
kalǝfsręŋk (Q072a Rapertingen)
|
Jaarlijkse ringvormige verdikking aan de hoorns. [N 3A, 106b]
I-11
|
34025 |
jong van een rund |
jong:
juŋk (Q072a Rapertingen)
|
[N 3A, 4]
I-11
|
34314 |
jong varken |
bag:
bax (Q072a Rapertingen),
big:
bex (Q072a Rapertingen)
|
Jong varken in het algemeen. [N 19, 3; N C, add.; L 1a-m; L 3, 2b; L 37, 49a; NE I.12; NE 2.I.9; JG 1a, 1b, 2c; AGV KI; S 3; RND 46 en 84; Vld.; Wi 51; Gwn 5, 12; monogr.]
I-12
|
34448 |
jonge geit |
geitje:
gētšǝ (Q072a Rapertingen)
|
[N 19, 71a; N 77, 75; A 9, 21; JG 1a; monogr.]
I-12
|
34481 |
jonge kip |
pulletje:
pęlǝkǝ (Q072a Rapertingen)
|
Bedoeld wordt de jonge kip die bijna aan de leg is of net legt. [N 19, 40d; R 14, 23b; R 3, 39; A6, 1b; JG 1a, 1b; L 1a-m; Gwn; Vld.; S 27, add.; monogr.]
I-12
|
34492 |
kakelen |
kakelen:
kākǝlǝ (Q072a Rapertingen)
|
Geluid voortbrengen, gezegd van een kip. Dit lemma is onderverdeeld in geluiden die de kip maakt: (1) voordat ze een ei gaat leggen; (2) nadat ze een ei gelegd heeft. [N 19, 46; L 34, 12; L 34, 13; Vld.; N 18, add.; monogr.]
I-12
|
30247 |
kalf |
kalf:
kalǝf (Q072a Rapertingen)
|
Jong rund, niet naar het geslacht onderscheiden. Zie afbeelding 3. Op de kaart is het woordtype kalf niet opgenomen. [N 3A, 15 en 20; JG 1a, 1b; Gwn V, 5, 5a en 5b; L 27, 56; R 12, 24; Wi 17; monogr.; add. uit N 3A, 4, 26a, 75a, 75b en 76; N C, 6, 7a, 7b, 8, 9a en 14b; A 9, 17a en17b; S 14]
I-11
|
34176 |
kalfmachine |
kalfsmachine:
kalǝfsmǝšen (Q072a Rapertingen)
|
Instrument waarmee men het kalf geboren doet worden. [N 3A, 54b]
I-11
|