19467 |
kolenslik |
schlamm (d.):
šlam (Q203a Reijmerstok)
|
kolenslik [N 18 (1962)]
III-2-1
|
33987 |
kopnet |
kopnet:
kǫpnęt (Q203a Reijmerstok)
|
Vliegennet dat alleen over het hoofd van het paard wordt gehangen. [JG 1a, 1b; N 13, 83a]
I-10
|
33967 |
koppelteugel, koppelstang |
koppel:
kǫpǝl (Q203a Reijmerstok)
|
Verbinding tussen de bitten van de paarden van een tweespan, of teugel die het haam van het bijdehandse paard (het paard dat bestuurd wordt) met het bit van het vandehandse paard (het rechtse paard van een twee- of driespan) verbindt. [N 13, 36]
I-10
|
34220 |
koptouw |
kopzeel:
kǫpzēl (Q203a Reijmerstok),
zeel:
zēl (Q203a Reijmerstok)
|
Touw aan de horens van een koe. [N 3A, 14a]
I-11
|
34200 |
kopziekte |
kopkrankte:
kopkrɛŋtǝ (Q203a Reijmerstok)
|
Door de overgang van de stal naar de weide treden stoornissen op in het maagdarmkanaal na plotselinge opname van grote hoeveelheden eiwit uit het jonge gras. Kopziekte komt vooral in het voorjaar voor. Bij een acuut verloop is er een potselinge aanval van krampen, waarbij alle ledematen, hals, hoofd, ogen en oren betrokken zijn. De opeenvolgende krampgolven nemen in hevigheid toe, totdat de dood volgt door een hartkramp (Berns 1983, blz. 137). Door de boeren wordt kopziekte vaak verward met melkziekte. Het zijn allebei zogenaamde deficiëntieziekten: bij kopziekte gaat het dan om een gebrek aan magnesium, bij melkziekte aan calcium. Zie ook het lemma ''kopziekte'' in wbd I.3, blz. 474-475.' [N 3A, 79; A 48A, 3; monogr.]
I-11
|
33964 |
kordeel, hotlijn |
stuiklijn:
štukliŋ (Q203a Reijmerstok)
|
Riem die of touw dat aan de korte teugel (cf. lemma Loenje) is vastgemaakt en door de voerman in de hand gehouden wordt. Als de voerman aan die lijn trekt, draait het paard naar links (haar), als hij er zachte rukjes aan geeft, draait het paard naar rechts (hot). Meestal wordt de gewenste richting van het paard echter vooral met commando''s aangegeven. [JG 1a, 1b; N 13, 29 en 32]
I-10
|
19621 |
kouter |
kouter:
kōtǝr (Q203a Reijmerstok)
|
Het lange smalle mes dat (achter de voorschaar) aan de ploegboom is bevestigd en dat bij het ploegen de voor vertikaal afsnijdt. [N 11, 31.I.c; N 11A, 85b; JG 1a + 1b; A 26, 4a; L 1 a-m; L 28, 40; Lu 4, 4a; S 19; monogr.]
I-1
|
20120 |
krols |
loops:
lèùpsj (Q203a Reijmerstok)
|
loops, geslachtsdriftig ve kat [N C (1962)]
III-2-1
|
22580 |
kruidwis |
kruidwis:
krōētwisj (Q203a Reijmerstok)
|
kruidwis [N 06 (1960)]
III-3-2
|
24415 |
kruipend ongedierte |
wormen:
wörm (Q203a Reijmerstok)
|
wormachtig en kruipend gedierte [N 26 (1964)]
III-4-2
|