24379 |
spin |
spin:
sjpin (Q203a Reijmerstok, ...
Q203a Reijmerstok)
|
huisspin, kamerspin, die binnenshuis horizontale webben spant [N 26 (1964)] || spin [spinnekop, spinnenbijter, vrijer] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
24381 |
spinnenweb |
spinnenweb:
sjpinneweb (Q203a Reijmerstok)
|
spinneweb [spinnegeweef, -gewep, -kop] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
32749 |
spitten |
graven:
grãvǝ (Q203a Reijmerstok)
|
In de tuin, op een zeer klein perceel of een moeilijk te ploegen hoek van een akker de grond met een spade - al dan niet in voren - uitsteken en omkeren. De simplicia spaden, graven e.d. zijn bij absoluut gebruik van toepassing op het spitwerk als zodanig. Meestal kunnen ze ook transitief gebruikt worden met het te bewerken stuk grond (de tuin e.d.) als object. [N 11, 65a; N 11A, 146a + b + c; N 11A, 50b add; RND 4 + 7 + 8 + 10, zin 4; A 33, 6 + 7 + 16 add.; L 7, 25; S 34; Lu 1, 1c; monogr.; div.]
I-1
|
34483 |
sporen van de haan |
sporen:
špǭrǝ (Q203a Reijmerstok)
|
Doornachtige hoornuitwas van de poten van de haan. [N 6, 3; L 7, 27b; monogr.]
I-12
|
21352 |
spreken, praten |
kallen:
kalle (Q203a Reijmerstok, ...
Q203a Reijmerstok)
|
praten [DC 02 (1932)] || spreken; ik versta jullie niet, jullie moeten een beetje harder - [DC 03 (1934)]
III-3-1
|
17819 |
staan |
staan:
stoawe (Q203a Reijmerstok)
|
staan [DC 02 (1932)]
III-1-2
|
20125 |
staart |
stots:
sjtoets (Q203a Reijmerstok),
štuts (Q203a Reijmerstok)
|
[A 2, 37; L 29, 27; S 35; monogr.]staart [DC 02 (1932)]
I-11, III-4-2
|
34225 |
staartkoord |
koord:
kø̜̄rt (Q203a Reijmerstok),
touw:
tǭw (Q203a Reijmerstok)
|
Koord waarmee men op stal de staart van de koe vastbindt. [N 3A, 14g]
I-11
|
34087 |
staartkwast |
kwast:
kwas (Q203a Reijmerstok)
|
Kwastig uiteinde van de staart. [N 3A, 114]
I-11
|
28377 |
stal |
stal:
štã.l (Q203a Reijmerstok)
|
Een ruimte in het algemeen, die onderdak biedt aan vee. De benamingen kunnen zowel het gebouw, als de ruimte daarbinnen betreffen. Meestal wordt kortheidshalve van "de stal" gesproken, als men het veeverblijf en met name de koestal bedoelt. [JG 1a en 1b; Wi 11; S 50; L A1, 4; RND 97; monogr.; add. uit N 5A, passim]
I-6
|