33653 |
braakland |
dries:
drēš (Q203a Reijmerstok)
|
Stuk land of akker dat men één of meer jaren onbewerkt laat liggen alvorens het opnieuw te beploegen. [N 11, 6; N 27, 4b; N 27, 31; N 11A, 135; A 10, 4; A 33, 12; A 33, 14a; JG 1a, 1b, 2a, 2b, 2c; L 22, 13; L 1a-m; L 1u, 22; L 19b, 1a; S 4; Ale 253; monogr.]
I-8
|
32706 |
braakland bewerken |
driesploegen:
drēš[ploegen] (Q203a Reijmerstok)
|
Op een akker die men - vroeger overeenkomstig het drieslagstelsel, later om een bijzondere reden - een seizoen braak liet liggen, werd dat jaar geen gewas verbouwd. Een dergelijke akker werd echter wel verschillende malen ondiep geploegd en grondig afgeëgd, zulks om hem te zuiveren van hardnekkig onkruid, zoals kweek, en tevens om hem niet de voedingsbodem te laten zijn van gemakkelijk tierend onkruid in het algemeen. Voorzover de onderstaande termen geen object noemen, veronderstellen zij "de akker" of "het stuk" als object. In braken zal soms, in zomervoren meestal de betekenis "niet benutten voor de teelt", "braak laten liggen" meespreken. Men zie daarom ook de lemmata braakland en braak (laten) liggen. De woorden braken, belken en stropen komen ook in de lemmata ondiep ploegen en stoppelveld ploegen voor. [JG 1a; N 11A, 134b + 137q; N 11, 45 + 47 add.; monogr.]
I-1
|
33983 |
brede buikriem |
onderhelp:
onderhelp (Q203a Reijmerstok)
|
Riem die onder de buik van het paard wordt gespannen en aan de twee uiteinden van de berries wordt vastgemaakt. Hij zorgt ervoor dat het paard steviger tussen de berries staat en voorkomt dat de kar opkipt. Deze riem is breder dan de smalle buikriem opdat hij bij het opkippen van de kar niet in de buik van het paard zou snijden. [JG 1a, 1b, 1c, 2b, 2c; N 13, 73]
I-10
|
18744 |
broek |
broek:
brōk (Q203a Reijmerstok)
|
De horizontale riem van het achterhaam die om de billen van het paard loopt. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 75; monogr.]
I-10
|
33985 |
broekkettingen |
achterklinken:
ai̯tǝrkleŋkǝ (Q203a Reijmerstok)
|
Kettingen waarmee de broek van het achterhaam aan de berries is vastgemaakt. [N 13, 79]
I-10
|
24913 |
broekland, moeras |
maai:
mauj (Q203a Reijmerstok)
|
moeras [DC 02 (1932)]
III-4-4
|
20335 |
broer |
broer:
broor (Q203a Reijmerstok)
|
broer [DC 03 (1934)]
III-2-2
|
34141 |
bronstig op andere koeien springen |
springen:
spreŋǝ (Q203a Reijmerstok)
|
[N 3A, 9b]
I-11
|
20769 |
brood |
brood:
broet (Q203a Reijmerstok)
|
brood [DC 03 (1934)]
III-2-3
|
34138 |
brullen |
brullen:
brø̜lǝ (Q203a Reijmerstok)
|
Abnormaal geluid dat vooral wild geworden runderen uitstoten. [N 3A, 6; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|