e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q012p plaats=Rekem

Overzicht

Gevonden: 3899
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
futloze jongen lummel: dat es ’n lummel (Rekem) Dat is een lummel (futloze kerel). [ZND 37 (1941)] III-1-4
fuut kluut: IPA, omgesp.  kly(3)̄t (Rekem) fuut (48 bruine kuif en kraag; alleen op grote vennen en plassen; zomervogel [N 09 (1961)] III-4-1
gaan gaan: gaon (Rekem), gōͅn (Rekem), goͅ:n (Rekem) gaan [ZND 01 (1922)], [ZND m], [ZND m] III-1-2
gaar gaar: gáár (Rekem), murw: mörf (Rekem) gaar; Hoe noemt U: Goed gekookt (gaar, murw) [N 80 (1980)] III-2-3
gaatje voor de schoenveter rijggat: rejgàtə (Rekem) gaatjes in de schoen waardoor de veter wordt geregen [riegaater] [N 24 (1964)] III-1-3
gadeslaan? zorgen voor: zurgen veur t ziene (Rekem) Zijn zaken gadeslaan, goed zorgen voor zijn zaken. [ZND 35 (1941)] III-3-1
galerij voie/vôye: voie/vôye (Rekem  [(Zwartberg / Eisden)]   [Eisden]) Mijngang in de kool of het gesteente, nagenoeg volgens de strekking van de koollaag. De invuller uit Q 15 merkt daarover voor de mijn Maurits op dat een galerij evenwijdig aan de laag of door de laag werd gedreven. Een evenwijdig aan de laag gedreven gang, een steengalerij, kon dienst doen als watergalerij. Galerijen in de laag konden zowel "toevoergalerij" als "afvoergalerij" zijn. Soms was een "afvoergalerij" later de "toevoergalerij" voor een andere pijler in diezelfde laag, terwijl het omgekeerde ook kon voorkomen. [N 95, 372; N 95, 383; monogr.; Vwo 69; Vwo 332; Vwo 845] II-5
galgenaas slechterik: slechterik (Rekem), vuillap: voellap (Rekem) Een zeer slecht mens (galgenaas). [ZND 35 (1941)] III-3-1
galiot gaillard: galjār (Rekem) Kleine driewielige kar. Ze heeft een korte dissel met een oog, waaraan een koe of een paard via een zwenghout aangespannen werd. De galiot kan zowel een klein wieltje vooraan hebben als een slepend blok dat dient om het voertuig horizontaal tehouden. Het karretje diende om kleine lasten te vervoeren, bijvoorbeeld om klaver van het veld te halen of een zak graan naar de molen te brengen. [N 17, 41a-b; N G, 51 + 66a-d + 68a; JG 1b; L 27, 64; A 27, 23; A 42, 9a-b; Lu 5, 23, monogr.] I-13
gang ere: ēͅrə (Rekem), hērən (Rekem), gang: gaŋk (Rekem), gàà.nk (Rekem), nere: nērə (Rekem, ... ), nēͅrə (Rekem) De doorloop in een huis die de huisdeur met de vertrekken verbindt (gang, vloer, corridor, leid) [N 79 (1979)] || gang [ZND 01 (1922)] || huisgang (waarlangs men binnentreedt) [ZND B1 (1940sq)] III-2-1