23254 |
altaar |
altaar (<lat.):
aop tən altaor (Q012p Rekem),
op den altòr (Q012p Rekem),
op t altaor (Q012p Rekem)
|
Op het altaar (let op het geslacht!) [ZND 32 (1939)]
III-3-3
|
27698 |
ambtenaar |
bediende:
bǝdēndǝ (Q012p Rekem
[(Zwartberg / Eisden)]
[Eisden])
|
Het algemene woord voor de ambtenaar op de mijn. Een woordtype als "pennelekker" is echter spottend bedoeld. Een schrijver zit op kantoor. [N 95, 140; monogr.]
II-5
|
20656 |
andijvie |
andijve:
andieve (Q012p Rekem, ...
Q012p Rekem),
andijvie:
andīvi (Q012p Rekem)
|
[Goossens 1b (1960)] [ZND 01 (1922)] [ZND 32 (1939)]
I-7
|
28580 |
angel |
angel:
a.ŋǝl (Q012p Rekem),
aŋǝl (Q012p Rekem)
|
Het verdedigingsmiddel van de bij dat zich aan het achterlijf bevindt. Het is een scherp, hol spiesje, van weerhaakjes voorzien en verbonden met een gifblaasje. Hiermee steken moer en werkbij. De dar mist dit wapen. [N 63, 73a; L 32, 26; JG 1a+1b; monogr.]
II-6
|
24403 |
angel van bij of wesp |
angel:
angel (Q012p Rekem, ...
Q012p Rekem)
|
angel [Willems (1885)] || angel, van bij of wesp [ZND 32 (1939)]
III-4-2
|
23259 |
angelusklok |
engel:
ət lujt tən ɛŋəl (Q012p Rekem),
engel des heren:
de engel des heeren slait (Q012p Rekem),
den ènkel des hieren loeit (Q012p Rekem)
|
De angelusklok luidt. [ZND 32 (1939)]
III-3-3
|
33621 |
anjelier |
groffiaat:
ook ZND 1 (a-m) en ZND 1u, 007
groffejōͅt (Q012p Rekem),
jonkertje:
ook ZND 1 (a-m) en ZND 1u, 007
jøŋkərkəs (Q012p Rekem)
|
Anjelier, Fr. oeillet, Lat. Dianthus [ZND 15 (1930)]
I-7
|
19819 |
anjer, anjelier (dianthus caryophyllus l.) |
groffiaat:
2x
groffiaat (Q012p Rekem),
jonkertje:
-
jŏnkerkəs (Q012p Rekem)
|
tuinanjer
III-2-1
|
21251 |
anker |
anker:
aŋkǝr (Q012p Rekem)
|
Stuk ijzer dat wordt gebruikt om muren, vloeren, gordingen etc. met elkaar te verbinden. Het is gewoonlijk samengesteld uit een schieter en een veer. De schieter vormt het metalen onderdeel aan de buitenzijde van de muur en bestaat uit een metalen staaf die in het midden een nok heeft. De veer brengt de verbinding tussen schieter en muur of vloer tot stand. Schieter en veer kunnen met behulp van één of meer spieën aan elkaar worden bevestigd. Zie ook afb. 72. De woordtypen 'strijkanker', 'trekanker' en 'strekanker' worden specifiek gebruikt voor een anker waarvan de veer in de dwarsrichting over twee of drie balken ligt. Het dient om muren te verankeren die evenwijdig lopen met de balklaag. [N 31, 38; N 4A, 51b; N 54, 123b; N 54, 124a; N 54, 126; monogr.]
II-9
|
33617 |
appel, algemeen |
appel:
appel (Q012p Rekem, ...
Q012p Rekem),
apəl (Q012p Rekem, ...
Q012p Rekem),
apələ (pl) (Q012p Rekem)
|
[ZND 01 (1922)] [ZND 26 (1937)] [ZND m]
I-7
|