21512 |
goedkoopst |
bestekoop:
beste koup (Q012p Rekem),
bestekoup (Q012p Rekem),
bestekoopste:
bɛstəkōͅwpstə (Q012p Rekem),
goedkoopste:
Xōtkōͅwpstə (Q012p Rekem)
|
goedkoopst [ZND 24 (1937)]
III-3-1
|
21477 |
goedkoper |
beterkoop:
beterkoup (Q012p Rekem),
bēter koup (Q012p Rekem),
bēͅtərkoͅwp (Q012p Rekem),
goedkoper:
gōjəkoͅwpər (Q012p Rekem)
|
goedkoper [ZND 24 (1937)]
III-3-1
|
18954 |
goedzak |
goede jong:
tɛs suənə gōjə joŋ (Q012p Rekem),
goede lummel:
ook materiaal znd 24, 22
gōjə loməl (Q012p Rekem),
goede mens:
das ənə goijəminš (Q012p Rekem),
goedzak:
ook materiaal znd 24, 22
goodzak (Q012p Rekem),
sul:
ook materiaal znd 24, 22
sol (Q012p Rekem)
|
een goedzak van een mens [ZND B1 (1940sq)] || goedzak [ZND 01 (1922)] || t Is zulk een goeie jongen. [ZND 08 (1925)]
III-1-4
|
20552 |
gombal |
zjiep-ke:
zjipkə (Q012p Rekem)
|
siepke; Hoe noemt U: Een balletje van gesuikerde arabisch gom (siepke) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
17903 |
gooien |
gooien:
goeien (Q012p Rekem),
goejen (Q012p Rekem),
guəjə (Q012p Rekem),
gūəjə (Q012p Rekem),
xuəjə (Q012p Rekem),
smijten:
smiĕte (Q012p Rekem),
De informant geeft echter wel de vormen dich goeide en he goeide op.
smiete (Q012p Rekem),
De informant geeft enkel de vormen he smeet en gesmete op.
/ (Q012p Rekem)
|
gooien; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 26 (1964)] || niets op de grond werpen ! [ZND 24 (1937)] || smijten [ZND 25 (1937)], [ZND m]
III-1-2
|
20544 |
gort |
meel:
mééəl (Q012p Rekem)
|
gort; Hoe noemt U: Graan dat op de molen verbrijzeld is, grutten (gort, grut, smoel) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
24156 |
goudhaantje |
tietermeesje:
IPA, omgesp.
tītərmēskə (Q012p Rekem)
|
goudhaantje (9 zeer klein vogeltje; geel streepje op de kop; meestal in sparren; roep en zang heel hoog piepend [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24157 |
goudvink |
goudvink:
IPA, omgesp.
gōͅu̯t˃vēͅəŋk (Q012p Rekem)
|
goudvink (14,5 grijs op de afbeelding is prachtig rood bij de man; zomer en winter vrij schaars; broedt in sparrenbos; worteltjesnest; roep hoog fluitend [pjuuu] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
21327 |
graaf |
graaf:
grōf (Q012p Rekem),
⁄n Graaf (Q012p Rekem)
|
graaf [ZND 01 (1922)] || Graaf. [ZND 35 (1941)]
III-3-1
|
33085 |
graan stapelen in de schuur |
bermen:
bɛrǝmǝ (Q012p Rekem)
|
Wanneer men met de oogstkar bij de boerderij is aangekomen, worden de schoven in de schuur opgetast, in afwachting van het dorsen. Dit gebeurt in een ruimte naast de dorsvloer, het schuurvak, of, bij plaatstekort, op een tijdelijk geconstrueerde schelf boven de dorsvloer. Zie hiervoor aflevering I.6 over Bedrijfsruimten van de boerderij. Zie ook het lemma ''korenmijt'' (5.1.18). In dit lemma staan de opgaven voor het tassen van de schoven bijeen. [N 5A, 69c; N 15, 46; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-4
|