20638 |
appelbol |
appelenbroodje:
apələbry(3)̄tšə (Q012p Rekem),
krollebedol:
de eerste o met een ó
kroͅləbədoͅl (Q012p Rekem)
|
appel in deeg gedraaid en in de oven gebakken [ZND 32 (1939)] || appelen waarrond men deeg doet en die dan in de oven gebakken worden [ZND B2 (1940sq)]
III-2-3
|
20698 |
appelmoes |
appelmoes:
appelmoos (Q012p Rekem),
appelspijs:
apəlspis (Q012p Rekem),
compte:
koompot (Q012p Rekem),
koͅmpoͅt (Q012p Rekem)
|
appelmoes [ZND 32 (1939)], [ZND B2 (1940sq)]
III-2-3
|
20753 |
appeltaartje |
klein vlaaitje:
slecht leesbaar kan ook een ‰ zijn
klei vlāje (Q012p Rekem)
|
een klein appeltaartje, in de vorm van een halve maan [ZND 32 (1939)]
III-2-3
|
24119 |
appelvink |
appelvink:
IPA, omgesp.
apəlvēͅəŋk (Q012p Rekem)
|
appelvink (18 grote snavel, kort staartje; grote vogel; zeer schuw; zeldzaam; vreet vruchtenpitten; roep [ptik] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
22451 |
aprilgrap |
aprilvis:
aprilvùsj (Q012p Rekem)
|
de onzinnige boodschap op 1 april [aprilvis, aprilzaad, zikkelzaad] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
33100 |
aren lezen |
oogsten:
ǫu̯stǝ (Q012p Rekem),
zomeren:
zø̄mǝrǝ (Q012p Rekem)
|
Het oprapen en verzamelen van de achtergebleven aren op het veld. Het was vroeger gewoonte de aren die op het pasgemaaide en geoogste veld achterbleven, te laten liggen, zodat behoeftigen deze konden verzamelen. Het was een vorm van armenzorg. [N 15, 35; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 39, 40; Lu 3, 6; R [s], 31; R 3, 68; monogr.; add. uit A 23, 16.2]
I-4
|
32877 |
arend van de zeis |
ang:
ãŋ (Q012p Rekem)
|
Het blad van de zeis loopt aan de zijde waar het met de steel verbonden is uit in een smal, vaak extra verstevigd, stukje staal, de arend, dat tegen de steel van de zeis aanligt en door middel van de zeisring daaraan wordt vastgemaakt. Aan het uiteinde is de arend voorzien van een nokje dat in een gat in de steel wordt gestoken of geslagen; soms zijn er twee dergelijke nokjes (vergelijk het woordtype dobbelang). Voor de hoek die de arend met het zeisblad maakt, en het belang hiervan voor een goede "voering" van de zeis, zie de algemene toelichting bij deze paragraaf. Zie afbeelding 5, nummer 1. [N 18, 68a; JG 1a, 1b; A 4, 28c; A 14, 1; L 20, 28c; L 45, 1; monogr.]
I-3
|
18239 |
armband |
armband:
hermband (Q012p Rekem),
ɛ̄rəmbant (Q012p Rekem),
bracelet (fr.):
ein bracelet (Q012p Rekem)
|
armband (Fr> bracelet) [ZND 32 (1939)]
III-1-3
|
21295 |
arme mens |
arme mens:
herme mins (Q012p Rekem),
n erme meensj (Q012p Rekem),
ənən erəmə menš (Q012p Rekem)
|
een arme mens [ZND 32 (1939)]
III-3-1
|
21489 |
armoede |
armoede:
ermuij (Q012p Rekem),
ēͅrmōt (Q012p Rekem),
hermeu (Q012p Rekem)
|
armoede [ZND 32 (1939)]
III-3-1
|