e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Rekem

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
haarspit haarbol: ārbǫ.l (Rekem) Het haarspit is het draagbare aambeeldje waarop de zeis wordt gehaard. Het bestaat uit een ijzeren pin met een verstaalde enigszins bolle kop, die doorgaans vierkant van omtrek is en tot buiten de pin uitsteekt. Het haarspit kan in de grond worden gestoken (in het veld), of in een haarblok (op de boerderij). Om te verhinderen dat het haarblok te ver in de grond of het haarblok wordt gedreven, heeft men aan het haarspit, enkele centimeters onder de kop, een extra onderdeel vastgemaakt; dit kan bestaan uit enkele ringetjes, meestal twee of vier, een rond of vierkant plaatje, of uit twee dwarspinnetjes (spieën, die doorgaans van hout zijn). Als men het haarspit in de grond steekt, legt men vaak twee blokjes, plankjes of stenen onder de ringetjes of de spieën. De door de informanten opgegeven benamingen voor dit onderdeel van het haarspit staan achteraan in dit lemma. Zie afbeelding 7b, nummer 2. [N 18, 87, JG 1a, 1b, 1d, 2a, 2c; A 4, 28e; L 20, 28e; add. uit N 14, 131; N 18, 68f, 85 en 87; A 23, 16; Lu 1, 16; monogr.] I-3
haarstaart paardenstaart: peirdestart (Rekem) Haarstaart. Het los neerhangende gedeelte van het haar, als men het bijeen gebonden draagt [staart, vlecht, paardenstaart] [N 114 (2002)] III-1-1
haarvlecht meetjesvlecht: meetjesvlecht (Rekem) een haarvlecht [ZND 35 (1941)] III-1-1
haarwrong kuif: koef (Rekem) Haarwrong van een vrouw (knot, dot, wrong, kuif). [N 109 (2001)] III-1-1
haas haas: haas (Rekem) haas [Willems (1885)] III-4-2
haasje-over bokjespringen: bökske sprènge (Rekem) het spel waarbij elke speler op zijn beurt achtereenvolgens over al de anderen die voorovergebogen, met de handen op de knie, op een rij staan, heenspringt [pieën, over het lijfje springen, bokspringen, voetje, broek over de haag] [N 112 (2006)] III-3-2
haast haast: hōs (Rekem), ōs (Rekem) Grooten haast hebben [ZND 26 (1937)] III-1-4
haast hebben zich spoeden: zich spooien (Rekem) Grooten haast hebben [ZND 26 (1937)] III-1-4
haastig gepresseerd: gəprəssērt (Rekem), xəprəssērt (Rekem), haastig: hōͅstəx (Rekem, ... ), hoͅstəx (Rekem), hùstig (Rekem), ōͅstəx (Rekem) Grooten haast hebben [ZND 26 (1937)] || haastig [ZND 01 (1922)], [ZND 26 (1937)] III-1-4
hagedis ertis: ɛrtis (Rekem), ook in ZND 01u, 168  ɛrtés (Rekem), hagedis: agədis (Rekem) hagedis [ZND B2 (1940sq)] || hagedis, de gewone, lacerta agilis [ZND 47 (1950)] || hagedis, muurhagedis [ZND 01 (1922)] III-4-2