18236 |
halssnoer |
collier (fr.):
koljé (Q012p Rekem)
|
Halssnoer. Aan een snoer geregen kralen, parels, enz. als halssieraad [toer, snoer, ketting, karkant, collier] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
33927 |
halster |
capuchon:
kapǝsūǝn (Q012p Rekem),
halster:
ɛlstǝr (Q012p Rekem)
|
Stel van leren riemen - eventueel touwen - of kettingen dat het paard om het hoofd heeft als het niet ingespannen is. Aan de halsterring wordt de lijn of ketting gehecht waarmee het paard in de stal of op de weide wordt vastgebonden of waarmee het wordt geleid. Op sommige plaatsen wordt de term halster ook gebruikt om het Hoofdstel of de Stalband aan te duiden. [JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2b, 2c; N 13, 18a; N 5 A II, 59e add.; monogr.] || Tuig aan de kop van een os of een stier. [N 3A, 14b; monogr.]
I-10, I-11
|
20820 |
ham, hesp |
schink:
šeͅ.ŋk (Q012p Rekem),
verzamelfiche ook mat. van ZND 01 (a-m) (a+b)
sjenk (Q012p Rekem),
sjink (Q012p Rekem),
šɛŋk (Q012p Rekem),
schonk:
achterste
šoŋk (Q012p Rekem),
schouder:
voorste
šoͅu̯ər (Q012p Rekem)
|
ham [Goossens 1b (1960)] || hesp [ZND 24 (1937)] || hesp (onderscheid tussen voorste en achterste) [ZND B2 (1940sq)]
III-2-3
|
17659 |
hand |
hand:
ant (Q012p Rekem),
h`an.t (Q012p Rekem),
hant (Q012p Rekem)
|
hand [ZND 01 (1922)], [ZND m] || ik heb een splinter in mijn hand [ZND 07 (1924)]
III-1-1
|
29935 |
handbeschermer |
handschoe:
āws (Q012p Rekem)
|
Rubber of leren kapje dat men aan de handen schuift om vingers en handpalm te beschermen bij het dragen van stenen. De woordtypen 'handschoe' en 'want' duiden waarschijnlijk een handschoenachtige bescherming aan die de hele hand bedekt. Zie ook het lemma 'handbeschermers' in het Woordenboek van de Limburgse Dialecten II.8, pag. 59. Over de term handlap merkt Van Houcke (pag. 133) op: ...Is een klein stuk leder met eene of meer dubbele kerven. De kerven vormen als 't ware ringen, waarin de metselaar de vingeren steekt om de hand tegen het slijten door den steen, en voornamelijk door natgemaakten steen, veroorzaakt, te vrijwaren.ø̄ [N 30, 6a; N 30, 6b; monogr.]
II-9
|
17661 |
handen (kindernamen) |
polletjes:
pollekes (Q012p Rekem)
|
Kinderwoorden voor de handen [N 109 (2001)]
III-1-1
|
17660 |
handen (spotnamen) |
schoppen:
Grote handen.
sjoope (Q012p Rekem)
|
Spotbenamingen voor de handen [N 109 (2001)]
III-1-1
|
34566 |
handkar |
handkar:
a.ntkar (Q012p Rekem)
|
Tweewielige kar die men met de handen voortduwt of trekt. Deze kar heeft twee bomen en zijplanken. [N 17, 15a; N G, 51; JG 1a + 1b; A 42, 4; monogr.]
I-13
|
28211 |
handlamp |
potlamp:
potlamp (Q012p Rekem
[(Zwartberg / Eisden)]
[Maurits])
|
Elektrische handlamp, bestaande uit een pot, waarin een accu is ondergebracht en een kopstuk met een gloeilamp. [N 95, 251; monogr.]
II-5
|
27222 |
handlanger |
main d''oeuvre:
manø̄vrǝ (Q012p Rekem
[(Zwartberg / Eisden)]
[Zolder]),
maneuver:
mǝnø̄vǝr (Q012p Rekem),
oberknecht:
ōbǝrknɛx (Q012p Rekem),
opper:
ōpǝr (Q012p Rekem),
opperknecht:
ōpǝrknęx (Q012p Rekem),
ōpǝrknɛx (Q012p Rekem)
|
Helper van de metselaar. Tot de taken van de handlanger behoren onder meer het aandragen van metselstenen en het klaarmaken van de specie. [N 30, 2a; N 30, 2b; N 30, 2c; N 30, 2d; N 30, 40b; N 30, 45a; N 31, 16b; L B 1, 104; monogr.; div.; Vld] || Niet-geschoolde arbeider die in de mijn meehelpt bij o.a. het vervoer. [N 95, 154]
II-5, II-9
|