29922 |
handlangeren |
maneuveren:
manø̄vǝrǝ (Q012p Rekem),
opperen:
ōpǝrǝ (Q012p Rekem)
|
De metselaar helpen bij zijn werkzaamheden door onder meer metselstenen aan te dragen en mortel klaar te maken. [N 30, 2b; N 30, 2c; monogr.]
II-9
|
17662 |
handpalm |
handpalm:
handpalm (Q012p Rekem)
|
Palm van de hand (binnenste van de hand, plat van de hand). [N 109 (2001)]
III-1-1
|
28010 |
handpijler |
bakkentaille:
bakǝtaj (Q012p Rekem
[(Zwartberg / Eisden)]
[Maurits]),
riemtaille:
rēmtaj (Q012p Rekem
[(Zwartberg / Eisden)]
[Zwartberg, Eisden])
|
Pijler waarin de steenkool met behulp van de luchthamer wordt gewonnen. Zie ook het lemma Mechanische Pijler. [N 95, 281; monogr.]
II-5
|
25609 |
handschieter |
broodplank:
brūtplāŋk (Q012p Rekem),
schietzwoelde:
šētzwōl (Q012p Rekem)
|
Dun plankje waarop de kadetjes of andere broodjes, met twintig tegelijk, de oven worden ingeschoven. Woordtypen als "lange schieter" en "grote zwouw" wijzen erop dat hiervoor ook wel de gewone ovenpaal wordt gebruikt. Vgl. dit lemma met dat van ''ovenpaal''. [N 29, 96b] || Plankje waarmee het deegbrood op de ovenpaal gelegd wordt. In N 29, 45c werd gevraagd: "Waarmee legt u het brood op deze platte houten schop?" Bedoeld was met die platte, houten schop de "ovenpaal". Veel antwoorden duidden erop dat dit leggen van het brood op die schop met de hand(en) gebeurde. Deze opgaven zijn niet in het lemma opgenomen evenals de opgaven "karton" of "kartonnen vlakjes". Zie afb. 23. [N 29, 45c]
II-1
|
18256 |
handschoen |
haas:
hawsch (Q012p Rekem),
hawschen (Q012p Rekem),
hawš (Q012p Rekem, ...
Q012p Rekem),
hawš - hawšə (Q012p Rekem),
hawšə (Q012p Rekem),
ən aiš (Q012p Rekem)
|
een paar handschoenen [ZND 35 (1941)] || handschoen [ZND 35 (1941)] || handschoen - handschoenen [ZND 01 (1922)], [ZND m] || handschoen, twee handschoenen [ZND B1 (1940sq)] || handschoenen, met vier vingers en een duim [vingerwante, haase, hejse] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18711 |
handschoen zonder vingers |
mof:
mofə (Q012p Rekem)
|
wanten of handschoenen die de vingers onbedekt laten [meténtjes] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
27545 |
handschoen, handbeschermer |
hands:
hāšǝn (Q012p Rekem
[(Eisden / Zwartberg)]
[Eisden])
|
Handschoen of handbeschermer. Er zijn werkzaamheden waarbij handbeschermingsmiddelen moeten worden gedragen zoals bij ijzertransport en andere waarbij het verboden is om deze middelen te dragen, zoals bij draaiende boren, werken aan bewegende delen van machines of aan- en afkoppelen van wagens (MBK V pag. 139). Lauraders moeten bij hun werk handschoenen dragen. [N 95, 882; N 95, 883]
II-5
|
19901 |
handvat |
handhaaf:
(mv)
a.ntǫfǝ (Q012p Rekem)
|
Achterste deel van elke der twee kruiwagenberries, waar uitsparingen in het hout een betere greep op de berries mogelijk maken. [JG 1a; JG 1b; monogr.]
I-13
|
29938 |
handvat van de troffel |
steel:
stē̜l (Q012p Rekem)
|
Het handvat van de troffel kan in hout of kunststof zijn uitgevoerd. [N 30, 7c; monogr.]
II-9
|
32872 |
handvatten |
handvatten:
a.nt˲vatǝ (Q012p Rekem)
|
Beide handvatten van de steel van de zeis te zamen genomen. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf en de toelichtingen bij de lemma''s ''steel van de zeis'', ''bovenste handvat'' en ''onderste handvat''. De opgaven moeten worden gelezen als meervouden of collectiva. [N 18, 67 b en c add.; JG 2c; A 14, 5; L 45, 5]
I-3
|