19915 |
hemel |
hemel:
he:məl (Q012p Rekem),
heməl (Q012p Rekem)
|
Hemel. [ZND 01 (1922)]
III-3-3
|
34474 |
hen met kuikens |
brok:
brok (Q012p Rekem),
klokhen:
klokhen (Q012p Rekem)
|
Kip die rondloopt met kuikens. Zie afbeelding 9. [A 6, 1c; A 28, add.; L 22, 22; Gwn 5, 15 add.; NE II, 11; L B2, 320; R 3, 40; JG 1a, 1b, 2c; Vld.; monogr.]
I-12
|
19511 |
hengsel |
hengel:
eŋəl (Q012p Rekem, ...
Q012p Rekem),
hɛngel (Q012p Rekem),
ɛngel (Q012p Rekem)
|
hengsel [ZND 43 (1943)] || hengsel van een emmer [ZND B1 (1940sq)] || hengsel van een korf [ZND B1 (1940sq)]
III-2-1
|
33748 |
hengst |
hengst:
eŋs (Q012p Rekem)
|
Ongesneden mannelijk paard. [JG 1a, 1b; A 4, 2b; L 20, 2b; L 39, 42; L A1, 166; S 27; Wi 8; monogr.]
I-9
|
33757 |
hengstveulen |
hengsteveulen:
eŋstǝvø̄ǝlǝ (Q012p Rekem)
|
Het mannelijk jong van een paard. [JG 1a, 1b; N 8, 3a]
I-9
|
27358 |
hennep |
kemmek:
kɛmek (Q012p Rekem),
kɛmǝk (Q012p Rekem),
kennep:
kęmǝk (Q012p Rekem),
kɛmǝk (Q012p Rekem)
|
Cannabis sativa L. De tot een paar meter hoog opgroeiende eenjarige plant met getande zesvingerige bladeren. Van de vezels vervaardigt men touw en grof linnen voor zeilwerk. Het zaad is oliehoudend en wordt ook wel als vogelvoer gebruikt. Hennep is een tweehuizige plant, zodat men kan spreken van mannelijke en de vrouwelijke planten. De mannelijke (Cannabis sativa mas L.) groeit aanvankelijk harder, maar sterft ook eerder af. Hij is tengerder dan de vrouwelijke en levert alleen vezels. De vrouwelijke (Cannabis sativa foemina L.) is veel forser, draagt het zaad en levert de beste vezels. Door het forse uiterlijk van de vrouwelijke plant wordt deze vaak aangezien voor de mannelijke. In dit lemma worden onder A. eerst de algemene benamingen gegeven. Voor zover bekend volgen onder B. de benamingen voor de vrouwelijke en onder C. die voor de mannelijke hennep. Zie Brok 1973 en 1984. [A 49, 14a en 14b; L A1, 91; L 1, a-m; L 1u, 87; L 15, 6; Wi 52; S 13; monogr.; add. uit JG 1d] || De onbewerkte hennep die door enkele bewerkingen geschikt wordt gemaakt voor het spinnen. De gewone hennep kan wegens de buitengewone sterkte, de betrekkelijk grote lengte en buigbaarheid der vezels als de meest geschikte stof worden beschouwd voor het vervaardigen van touwwerk (Grothe, pag. 234). Al naar gelang het land van herkomst spreekt men van inlandse, Belgische, Italiaanse, Russische, Hongaarse hennep en van Manillahennep, Javahennep enz. Iedere soort kan variëren in kwaliteit en kleur. Het woordtype kennepin duidt op de vrouwelijke hennepplant. [N 48, 12a; Wi 52; S 13]
I-5, II-7
|
33343 |
herderin |
herderin:
hęrdǝren (Q012p Rekem)
|
Bij de opgaven scheper en van herd wordt opgemerkt dat beide geslachten door deze termen worden aangeduid. [Wi 18; monogr.]
I-6
|
34440 |
herdershond |
schepershond:
šīǝpǝrzo.nt (Q012p Rekem)
|
Hond van verschillend ras die door de herder wordt gebruikt ter bewaking van de schaapskudde. [N 7, 68; N 78, 21a; L 6, 30; JG 1a, 1b; monogr.]
I-12
|
34438 |
herdersschopje |
schepersschupje:
šiǝpǝršøpkǝ (Q012p Rekem)
|
Schop, stok of staf waarmee de herder zand of steentjes naar de schapen werpt om ze in het gelid te houden. [N 18, 11; N 78, 10a; JG 1a, 1b; monogr.]
I-12
|
24894 |
herfst, najaar |
herfst:
hɛrəs (Q012p Rekem)
|
herfst [ZND m]
III-4-4
|