18941 |
iemand iets verwijten |
verwijten:
ɛinə vərwitə (Q012p Rekem)
|
iemand verwijten [ZND B1 (1940sq)]
III-1-4
|
27589 |
iemand ontslaan |
(iemand) afdanken:
āfdaŋkǝn (Q012p Rekem
[(Eisden / Zwartberg)]
[Zolder])
|
Formaliteit waarmee de werkgever beduidt dat hij de werkovereenkomst als beēindigd beschouwt. [N 95, 998; N 95, 999; Vwo 34]
II-5
|
19291 |
iemand prijzen |
bestuiten:
bəsty(3)tə (Q012p Rekem)
|
iemand prijzen of loven [ZND B1 (1940sq)]
III-1-4
|
19089 |
iemand uitschelden |
get maken:
chetmaken (Q012p Rekem)
|
Op iem. schelden, iem. uitschelden. Geef de gemeenzame uitdrukkingen op en zet tussen twee haakjes welke als "gemeen"of "plat"beschouwd worden. [ZND 34 (1940)]
III-1-4
|
20444 |
iemands overlijden aanzeggen |
ter lijke bidden:
znd 32, 71;
ter lieke beiən (Q012p Rekem),
tər lĭĕkə bééjə (Q012p Rekem)
|
de buren en kennissen op iemands begrafenis uitnodigen [ZND 32 (1939)]
III-2-2
|
17995 |
ijlen |
dollen:
dulle (Q012p Rekem),
koorts hebben:
koors hebben (Q012p Rekem)
|
Ijlen: door koorts verward, onsamenhangend spreken (ijlen, bazelen, raaskallen, baageren, dolen). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
22756 |
ijsbaan |
kei:
kej (Q012p Rekem)
|
Een slierbaan (glijbaan op het ijs). [ZND 06 (1924)]
III-3-2
|
17942 |
ijsberen |
gejaagd zijn:
gejaagd zijn (Q012p Rekem)
|
Zenuwachtig heen en weer lopen (drentelen, ijsberen, gejaagd). [N 109 (2001)]
III-1-2
|
18639 |
ijsmuts |
ijsmuts:
īsməts (Q012p Rekem)
|
ijsmuts [N 25 (1964)]
III-1-3
|
25154 |
ijspegel |
ijspiel:
iespelen
īəspelə (mv.) (Q012p Rekem)
|
ijspegels aan het dak of aan de vensterbanken [ijskeekels, -pinnen, -kikkels, kakels] [N 22 (1963)]
III-4-4
|