25034 |
krassen |
kretsen:
ps. omgespeld volgens IPA!
krɛtsə (Q012p Rekem),
schramen:
sjriemen (Q012p Rekem),
šriəmə (Q012p Rekem),
schramen maken:
šriəmə ma:kə (Q012p Rekem)
|
krassen [ZND 01 (1922)]
III-4-4
|
21031 |
kreeft |
kreeft:
krāēf (Q012p Rekem),
ook in ZND 28, 048
krɛ̄f (Q012p Rekem, ...
Q012p Rekem)
|
kreeft [Willems (1885)], [ZND 01 (1922)]
III-2-3
|
24339 |
krekel |
krekel:
krekel (Q012p Rekem),
krēkəl (Q012p Rekem)
|
krekel [Willems (1885)], [ZND 01 (1922)]
III-4-2
|
20707 |
krentenbrood |
krentenbrood:
verzamelfiche ook mat. van ZND 1 (a-m)
krɛntəbruət (Q012p Rekem),
krentenmik:
verzamelfiche ook mat. van ZND 1 (a-m)
krɛntəwɛk (Q012p Rekem),
krentenweg:
krɛ.ntəwɛ̝k (Q012p Rekem),
verzamelfiche ook mat. van ZND 1 (a-m)
krɛntəwɛk (Q012p Rekem)
|
brood waarin krenten gebakken worden [N 29 (1967)] || krentenbrood [ZND 28 (1938)]
III-2-3
|
18224 |
kreukel |
kronkel:
kreunkele (Q012p Rekem),
valse plooi:
valse ploaj (Q012p Rekem)
|
Kreukel. Ongewenste, valse vouw of plooi in een kledingstuk [kreukel, fronsel, valse plooi, kneuker, freutel] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
18223 |
kreukelen |
verfrommelen:
verfromelt zich (Q012p Rekem)
|
Hoe noemt men het wanneer een kleed dat niet past, zich in plooien zet ? [ZND 32 (1939)]
III-1-3
|
18875 |
kreunen |
kreunen:
krōnə (Q012p Rekem)
|
kreunen [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
17994 |
kreunen van de pijn |
jammeren:
iəmərt (Q012p Rekem),
kermen:
kaerəmp (Q012p Rekem),
kreunen:
kr"nə (Q012p Rekem),
krø:nt (Q012p Rekem),
zich krullen:
hē krūlt zich van de pien (Q012p Rekem)
|
hij kreunt van de pijn [ZND 28 (1938)] || kreunen [ZND 01 (1922)]
III-1-2
|
33831 |
kribbebijter |
kribbebijter:
krøbǝbi.tǝr (Q012p Rekem)
|
Nerveus paard dat met de snijtanden in de kribbe of op een ander hard voorwerp bijt, de lucht hoorbaar naar binnen zuigt en kreunt. Dit leidt dikwijls tot indigestie. Een kribbebijter is te herkennen aan de sterke afslijting van de wrijfvlakken, vooral aan de voorrand der snijtanden. Een kribbebijter zuigt wel lucht op; het woord is echter geen synoniem van windzuiger (4.4.5). [JG 1a, 1b; A 48A, 41b; N 8, 62o en 84f; add. uit N 52]
I-9
|
26629 |
kriel |
kriel:
kril (Q012p Rekem)
|
Het op twee na fijnste produkt dat tijdens het builen wordt gescheiden. In volgorde van fijn naar grof is kriel grover dan boulté en fijner dan kortmeel. Zie ook de toelichting bij de lemmata ɛbloemɛ, ɛboultéɛ en ɛbuilmolenɛ. Een aantal molenaars (Q 95, Q 176, Q 188, Q 241) maakt geen onderscheid tussen de verschilende soorten die tussen ɛbloemɛ en ɛzemelenɛ worden aangetroffen. Zij die wel verschillende benamingen gebruiken, noemen kriel en biest datgene wat het dichtste bij meel staat.' [JG 1b; Vds 248; Jan 243; Coe 220; Grof 247; N O, 38e]
II-3
|