21501 |
krijt |
krijt:
e stûk wit krièt (Q012p Rekem),
krīt (Q012p Rekem)
|
Een stuk wit krijt. [ZND 37 (1941)] || krijt [ZND m]
III-3-1
|
17861 |
krioelen |
wemelen:
weemele (Q012p Rekem),
wriemelen:
wriemelen (Q012p Rekem)
|
Krioelen: zich in alle richtingen dooreen bewegen (krioelen, kriemelen, wriemelen, friemelen, wemelen) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
18071 |
kroep |
kroep:
krop (Q012p Rekem),
krôp (Q012p Rekem)
|
Kroep: ontsteking van het strottehoofd en de luchtpijp die door afzettingen op het slijmvlies gevaar van verstikking met zich meebrengt (kroep, krop, pip). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
17579 |
kroeshaar |
kroezelen:
kroezelen (Q012p Rekem)
|
Kroeshaar (kroezelen, kroezelhaar). [N 109 (2001)]
III-1-1
|
17894 |
krommen, ombuigen |
buigen:
buige (Q012p Rekem),
omkrullen:
omkroelə (Q012p Rekem),
omplooien:
omplooien (Q012p Rekem),
umploeëje (Q012p Rekem)
|
krommen [ZND 01 (1922)] || Krommen: een kromme gebogen vorm doen aannemen (krommen, buigen, draaien, krom maken) [N 108 (2001)] || Ombuigen: een andere richting geven (ombuigen, (om)plooien) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
30146 |
kroonlijst |
kornis:
kǝrneš (Q012p Rekem)
|
Uitspringende sierstrook van bakstenen boven aan de gevel, juist onder de dakgoot. Het woordtype 'muizetand' is specifiek van toepassing op een laag metselwerk waarbij de koppen van de stenen overhoeks worden gelegd, zodat de driehoekige voorsprongen schuine tanden vormen. [N 31, 30a; L 12, 9; monogr.; div.]
II-9
|
20805 |
kruidnagel |
groffelnagel:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m, 15-10
grófəlnagəl (Q012p Rekem),
gərufəlnāgl (Q012p Rekem),
groffelsnagel:
groͅfəlsnagəl (Q012p Rekem)
|
een kruidnagel (specerij, met een scherpe smaak, in de vorm van een spijker; Fr. clou de girofle) [ZND 01u (1924)] || kruidnagel [ZND B2 (1940sq)]
III-2-3
|
22580 |
kruidwis |
kruidwis:
gewoonlijk kroedwech alleen, soms ook bloemen uit den hof zonder juist n bepaalde soort te noemen. Men ziet nog thans veel junkertjes in de garven
kroedwech (Q012p Rekem),
vooral die plant die men ten onzent noemt: krutwoes: vrij hooge bloem met kleine gele bloesems; de wetenschappelijke naam weet ik niet
krutwoes (Q012p Rekem)
|
Welke kruiden doet (deed) men in die kruidwis? [ZND 17 (1935)]
III-3-2
|
22701 |
kruidwis wijden |
{ja}:
bestaat nog altijd
/ (Q012p Rekem),
ja
/ (Q012p Rekem)
|
Bestaat (bestond?) het gebruik op die dag een kruidwis te wijden? [ZND 17 (1935)]
III-3-2
|
26082 |
kruien |
kruien:
krȳi̯ǝ (Q012p Rekem),
kruigen:
krugǝ (Q012p Rekem),
met de/een kruikar varen:
męt˱ dǝ krukar vārǝ (Q012p Rekem),
varen:
vārǝ (Q012p Rekem),
wegvaren:
wɛx˲vārǝ (Q012p Rekem)
|
Een last met de kruiwagen vervoeren. [N 18, 100 add; Wi 33; S 19; L 29, 4; L 1a-m; RND 97; A 42, 13 add + 16 add; monogr.]
I-13
|