18164 |
lancet |
scherp mes:
sjerp mes (Q012p Rekem),
scherp mesje:
scherp mesje (Q012p Rekem)
|
Lancet: plat mesje met fijne punt en zeer scherpe snede, in de chirurgie gebruikt (vlim, lancet, scherp mesje). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
21578 |
land |
land:
laand (Q012p Rekem),
land (Q012p Rekem),
lant (Q012p Rekem, ...
Q012p Rekem,
Q012p Rekem),
l‧an.t (Q012p Rekem)
|
land [ZND 01 (1922)], [ZND 29 (1938)], [ZND m]
III-3-1
|
33640 |
landerijen |
ganse pachtland:
gansǝ paxtlant (Q012p Rekem)
|
Het geheel van bebouwde akkers, weilanden en velden, behorend bij een boerderij. [N 6, 33a; N 5A, 76d; A 10, 3; A 11, 4; A 20, 1b; JG 1b, 1d; L 37, 11a; L 38, 23; L 44, 27; Vld.; monogr.]
I-8
|
32822 |
landrol |
wel:
wɛl (Q012p Rekem)
|
De vroeger houten, later ijzeren rol om aard-kluiten van geploegd land te breken, de akker vlak te maken, het zaad in de aarde vast te drukken, enz. Zie afb. 81 en 82. [JG 1a + 1b; N 11, 86; N 11A, 183 + 185; N J, 10 add.; N P, 20 add.; A 40, 9; monogr.]
I-2
|
20317 |
lang leven |
lang leven:
znd 30, 15;
lang léévə (Q012p Rekem),
lank léévə (Q012p Rekem)
|
lang leven [ZND 30 (1939)]
III-2-2
|
18329 |
lang schortlint |
snoer:
snaor (Q012p Rekem)
|
linten, lange ~ of banden waarmee een voorschoot om het middel wordt geknoopt [binders] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18286 |
lange broek |
lange broek:
langbrook (Q012p Rekem)
|
lange broek (hoe heet ...?) [ZND 22 (1936)]
III-1-3
|
17610 |
lange neus |
lange neus:
lang naas (Q012p Rekem, ...
Q012p Rekem,
Q012p Rekem),
laŋ nās (Q012p Rekem),
tuitel:
Lett.: van een koffiepot.
tuitel (Q012p Rekem)
|
een lange neus [ZND 39 (1942)] || neus, Een lange ~ (fokker, domphoren, vonk, koker, kuit, gevel). [N 106 (2001)]
III-1-1
|
18599 |
lange onderbroek? |
onderbroek:
oŋərbrok (Q012p Rekem)
|
onderbroek, lange ~ [N 25 (1964)]
III-1-3
|
33774 |
langwerpige streep van voorhoofd tot neus |
witte streep:
wetǝ strī.p (Q012p Rekem)
|
Lange, witte streep over de paardekop tot halverwege de neus, naar de vorm in verschillende soorten onderscheiden: ''halve'' en ''doorlopende bles'', ''smalle'' en ''brede bles'', en als ze de hele snuit wit kleur: witte muil, snuit. Zie ook het vorige lemma met ''bles'' in de betekenis van een naar voren hangend haarbosje. Zie afbeelding 4. [JG 1a, 1b; N 8, 27b]
I-9
|