21553 |
lei |
lei:
’n lei (Q012p Rekem)
|
Een lei waarop de kinderen schrijven. [ZND 37 (1941)]
III-3-1
|
34147 |
leiden |
leiden:
lē̜i̯ǝ (Q012p Rekem),
lɛi̯ǝ (Q012p Rekem)
|
De koe laten paren. [N 3A, 30a; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
30530 |
leien dak |
leien dak:
lęjǝ dāk (Q012p Rekem)
|
Met leien gedekt dak. Zie ook de lemmata 'Rijndak' en 'Maasdak'. [L 37, 26c; N 79, 5 add.]
II-9
|
20580 |
lekkerbek |
peuzelaar:
peuzəléér (Q012p Rekem),
slokker:
slókkər (Q012p Rekem)
|
lekkerbek; Hoe noemt U: Iemand die goed kan eten (lekkerbek, lekkertand, likkebaard, fijnbek, smulbaard, smuiger) [N 80 (1980)] || peuzelen; Hoe noemt U: Langzaam en met smaak eten (pluizen, peuzelen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
17643 |
lende |
lende:
lɛŋə (Q012p Rekem, ...
Q012p Rekem),
pin ɛn mən lɛŋə (Q012p Rekem)
|
ik heb pijn in de lendenen (in de rug) [ZND 30 (1939)] || lendenen [ZND 01 (1922)], [ZND m]
III-1-1
|
33786 |
lendenen en kuil |
lenden:
l˙ęŋǝ (Q012p Rekem),
miltkuil(en):
me.lkulǝ (Q012p Rekem)
|
Achter de rug liggen de lendenen. Bij een welgevormd paard gaan de lendenen, die sterk en goed gespierd moeten zijn, ongemerkt in kruis en flanken over. De miltkuilen of -holten vormen het gedeelte van de flanken tussen heupgewricht en de laatste rib, een holte aan de buik ter hoogte van de milt. Een paard heeft bij voorkeur kleine miltkuilen. Zie afbeelding 2.30. [JG 1a, 1b, 2c]
I-9
|
21503 |
lenen |
lenen:
li[ə}nə (Q012p Rekem)
|
leenen [ZND 14 (1926)]
III-3-1
|
25627 |
leng |
leng:
lęŋ (Q012p Rekem)
|
Leng is een ziekte in het brood veroorzaakt door de "lengbacil". De leng openbaart zich allereerst door een onaangename zoete geur tezamen met een verkleuring en kleverig worden van de kruim van het brood (Schoep blz. 117). Werkt de leng door dan wordt de verkleuring groter, de kruim wordt kleveriger en de geur wordt zeer onaaangenaam. Breekt men het brood door, dan ziet men bruine kleverige draden tussen de afgebroken delen. Het brood is dan niet voor consumptie geschikt. Bij normale omstandigheden van vocht en temperatuur kan de leng-bacil zich niet ontwikkelen. In de zomermaanden is het ontstaan van leng het meest voor de hand liggend. Zo snel mogelijke afkoeling van het brood en het bewaren op een koele luchtige plaats bestrijdt doelmatig het euvel van de leng (Schoep blz. 147). Het lemma bestaat uit verschillende grammaticale categorieën. [N 29, 72; N 29, 68a; monogr.]
II-1
|
17558 |
lenig |
gezwank:
gezwank (Q012p Rekem),
slap:
slap ? (Q012p Rekem)
|
Lenig (zwak, gezwank, lips). [N 109 (2001)]
III-1-1
|
24895 |
lente, voorjaar |
vroegjaar:
ps. bij benadering omgespeld volgens Grootaers; ps. boven de Ø staat nog een ´ en boven de (omgespelde) ‹ nog een `; deze combinatieletters zijn niet te maken/om te spellen.
frōxjōͅr (Q012p Rekem),
ps. omgespeld volgens Grootaers.
froxjōͅr (Q012p Rekem)
|
lente [ZND 30 (1939)]
III-4-4
|