18051 |
litteken |
lijmteken:
li:mtɛj.kə (Q012p Rekem),
lijnteken:
līntɛjkə (Q012p Rekem),
litteken:
litteiken (Q012p Rekem),
litɛikə (Q012p Rekem)
|
een litteken [ZND 37 (1941)] || litteken [ZND 01 (1922)], [ZND B1 (1940sq)], [ZND m]
III-1-2
|
28310 |
locomotiefloods |
locozaal:
lokozāl (Q012p Rekem
[(Zwartberg / Eisden)]
[Eisden])
|
Ondergrondse ruimte, meestal in de buurt van de schacht, waar de niet in gebruik zijnde locomotieven worden ondergebracht. [N 95, 701; monogr.]
II-5
|
28311 |
locomotiefmachinist |
locomachinist:
lokomašinest (Q012p Rekem
[(Zwartberg / Eisden)]
[Zwartberg])
|
Arbeider die de mijnlocomotief bedient. [N 95, 151; monogr.]
II-5
|
34133 |
loeien van de koe in het algemeen |
beuken:
bø̜̄kǝ (Q012p Rekem),
bulken:
bø̜lǝkǝ (Q012p Rekem)
|
[N 3A, 5a; JG 1a, 1b; Gwn V, 8; Wi 57; monogr.]
I-11
|
34137 |
loeien van de koe van pijn |
brullen:
brølǝ (Q012p Rekem)
|
[N 3A, 5e]
I-11
|
17721 |
loeren |
lonken:
lonken (Q012p Rekem),
Bet: in t geheim iets afloeren.
loongken (Q012p Rekem)
|
Loeren (lonken, loensen). [N 109 (2001)] || lonken (uitspraak en betekenis) [ZND 37 (1941)]
III-1-1
|
17688 |
long |
long:
lŏŋ (Q012p Rekem)
|
long [ZND 01 (1922)]
III-1-1
|
34264 |
longen |
longen:
loŋǝ (Q012p Rekem)
|
De longen of de long van het grootvee in het algemeen. [N 28, 88b]
I-11
|
31186 |
loodgieter |
loodgieter:
lūt˲gitǝr (Q012p Rekem)
|
Ambachtsman die vroeger vooral zink en blik bewerkte, loden buizen maakte en herstelde, dakgoten en regenpijpen plaatste en repareerde en, zo blijkt uit de antwoorden van de zegslieden, soms ook waterpompen aanlegde. Tegenwoordig installeert en repareert hij vooral sanitaire installaties en verwarmingstoestellen. Zie ook het lemma "zinkbewerker". Het woord pompenmaker werd in Venray (L 210) en omstreken ook gebruikt als benaming voor een koperslager. Zie ook het lemma "koperslager". [N 64, 161a; L 34, 17a-b; monogr.]
II-11
|
30081 |
loodplank |
bloklood:
blǫkluǝt (Q012p Rekem)
|
Instrument om te onderzoeken of iets horizontaal ligt of overal even hoog is. Zie ook afb. 30. De loodplank werd als volgt vervaardigd. In een rechthoekig houten bord sloeg men aan de bovenkant, in het midden, een haak. Vanuit die haak werd een loodlijn getrokken naar de onderzijde van het bord. Aan de haak werd een touw met ijzeren gewichtje (vgl. het schietlood) bevestigd. Als men wilde controleren of een muur waterpas was, werd de loodplank er bovenop geplaatst. Wanneer het gewicht ten opzichte van de streep naar links of rechts uitweek, was de muur niet horizontaal. Naast de vierkante loodplank kende men ook een driehoekig model. [N 30, 12c; monogr.]
II-9
|