23217 |
luiden |
luiden:
də kloͅk lūjə (Q012p Rekem),
lu:jə (Q012p Rekem),
lūjə (Q012p Rekem)
|
De klok luiden. [ZND 30 (1939)] || Luiden. [ZND 01 (1922)], [ZND m]
III-3-3
|
23252 |
luiden voor de mis |
luiden voor de mis:
ət luət fōͅr də mɛs (Q012p Rekem)
|
Het luidt voor de mis. [ZND 30 (1939)]
III-3-3
|
20478 |
luier |
kinderdoek:
keͅŋərdøk (Q012p Rekem),
windel:
wengəl (Q012p Rekem),
weŋəl (Q012p Rekem)
|
luier (kinderdoek) [ZND 01u (1924)] || luier [winjel, luur, kindsdoek, pisdoek, huik] [N 25 (1964)] || luiers (kinderdoeken) [ZND B1 (1940sq)]
III-2-2
|
20281 |
luiermand |
kindskorf:
kinsjkêrf (Q012p Rekem)
|
korf of mand waarin de doeken of luiers van de kleine kinderen wordt bewaard? [ZND 37 (1941)]
III-2-2
|
19029 |
luilak |
luierik:
ook materiaal znd 30, 42 (luiaard)
loejərək (Q012p Rekem)
|
luilak [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
17734 |
luisteren |
luisteren:
gōt lystərə (Q012p Rekem),
lys.tərə (Q012p Rekem),
lystərə (Q012p Rekem)
|
goed luisteren [ZND 30 (1939)] || luisteren [ZND 01 (1922)], [ZND m]
III-1-1
|
31582 |
luns |
leun:
lø̜̄n (Q012p Rekem)
|
Metalen spie die door een gat in het uiteinde van de wagenas wordt gestoken om te verhinderen dat het wiel van de as kan afdraaien. Zie ook afb. 216. [N G, 50c; N 17, 63; JG 1a; JG 1b; Wi 13, add.; L 39, 22, add.; div.]
II-11
|
20566 |
lurken |
trekken:
trékkə (Q012p Rekem)
|
lurken; Hoe noemt U: Hoorbaar zuigen aan een pijp (lurken) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20486 |
lusten |
goesting hebben:
gósting höbbə (Q012p Rekem),
lusten:
verzamelfiche ook mat. van ZND 1 (a-m)
loestə (Q012p Rekem),
mogen:
verzamelfiche ook mat. van ZND 1 (a-m)
mōͅg (Q012p Rekem)
|
lusten (die soep lust ik niet) [ZND 30 (1939)] || lusten; Hoe noemt U: Houden van een bepaald soort eten of drinken; zin hebben in eten of drinken (lusten, mogen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
32884 |
maaibalk |
kam:
kãmp (Q012p Rekem)
|
De lange arm aan de maaimachine, voorzien van naar voren stekende driehoekige messen. Zie afbeelding 6, nummer 1. [N J, 1b; monogr.]
I-3
|